Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het vonnis in incident van 24 juni 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken,
- het vonnis van 19 augustus 2015 waarin een comparitie van partijen is bevolen
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tevens akte overlegging productie van [eiser 1] ,
- de ter comparitie genomen akte overlegging productie van [gedaagde] ,
- de door de griffier opgemaakte akte van depot van 10 december 2015 van deponering van stukken door [eiser 1] bij akte van 9 december 2015
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 december 2015, met verwijzing van de zaak naar de parkeerrol in afwachting van een arrest van de Hoge Raad in een verwante procedure tussen partijen,
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens houdende wijziging van eis van [eiser 1] ,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in alsnog onvoorwaardelijke reconventie van [gedaagde] ,
- de conclusie van dupliek in reconventie, van [eiser 1]
- de brieven van de griffier van 7 augustus 2018, houdende een zittingsagenda en verdere aanwijzingen ten aanzien van de comparitie van partijen,
- de akte tevens wijziging van eis en overlegging producties van [eiser 1] ,
- de akte tot vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde] ,
- de akte overlegging producties in reconventie van [gedaagde] , met producties (38 tot en met 44),
- de nadere akte houdende uitlating van [gedaagde] , zonder producties,
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op 17 september 2018 gehouden comparitie van partijen, inclusief de daarin genoemde processtukken,
2.De beoordeling in conventie en reconventie
gelijktijdige voldoening van al hetgeen [gedaagde] tot aan de datum van het transport aan [gedaagde] uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst met betrekking tot de panden verschuldigd is.” (het gerechtshof heeft dus niet beslist wélk bedrag [eiser 1] aan [gedaagde] verschuldigd was).
Helaas moet [gedaagde] zich realiseren dat de Hoge Raad gesproken heeft en dat het arrest van de Hoge Raad onaantastbaar is.”
conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens houdende wijziging van eis, met dien verstande dat [eiser 1] nadien zijn vordering sub d nog heeft gewijzigd, in zijn latere
akte tevens wijziging van eis en overlegging producties(voor de rolzitting van 20 augustus 2018). Over deze vorderingen (met belettering a tot en met k) wordt op volgt geoordeeld.
juni 2011ontvangen te hebben. Volgens [gedaagde] heeft [eiser 1] de huurpenningen over de maand juni 2011 zelf ontvangen. [gedaagde] heeft de huurders middels deurwaardersexploot van
30 juni 2011van de verhuurderswisselingen en de wijziging van het betaaladres in kennis gesteld.
bodemprocedures. Over die proceskosten is al beslist in die procedures zelf en aan die beslissingen komt, zoals gezegd, gezag van gewijsde toe. Die beslissingen kunnen dus niet meer worden teruggedraaid.
kort geding. In kort geding is [gedaagde] in het gelijk gesteld terwijl uiteindelijk, in de bodemprocedure, [eiser 1] in het gelijk is gesteld. Een beslissing in kort geding kan, anders dan een uitspraak in een bodemprocedure, geen gezag van gewijsde verkrijgen.
betaaldaan [gedaagde] (hetgeen een ander onderwerp is dan de door [eiser 1] verlangde volledig vergoeding van zijn eigen proceskosten in eerdere procedures). De rechtbank wijst deze deelvordering af. Voor wat betreft de kosten in kort geding herhaalt de rechtbank daartoe haar eerdere oordeel over de proceskosten in kort geding.
omzet, die slechts circa € 60.000 per jaar bedraagt gedurende circa 44 maanden.