ECLI:NL:RBROT:2019:9387
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 Awb wegens niet aannemelijk gemaakte immateriële schade
In deze zaak heeft verzoeker op 27 december 2018 een verzoekschrift ingediend tot schadevergoeding op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor verhoging van het persoonsgebonden budget door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard. Verzoeker stelde immateriële schade te hebben geleden door beschuldigingen van fraude en de procedure voor de Jeugdbeschermingstafel, die volgens hem een grote spanningsfactor vormden. De rechtbank heeft op 29 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak.
De rechtbank overwoog dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit. De rechtbank benadrukte dat voor vergoeding van immateriële schade, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, sprake moet zijn van ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of andere persoonlijkheidsrechten. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoert, niet rechtstreeks voortvloeien uit het primaire besluit of het besluit op bezwaar. Bovendien is niet aangetoond dat verzoeker persoonlijk geestelijk letsel heeft ondervonden.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.