In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 63,67 die aan eiser was opgelegd. De naheffingsaanslag was het gevolg van een constatering door een parkeercontroleur op 28 mei 2018, waarbij eiser werd verweten dat hij onvoldoende parkeerbelasting had betaald. Eiser had bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, de directeur gemeentebelastingen Rotterdam. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2019 was eiser niet aanwezig, ondanks dat zijn gemachtigde, mr. F.R. Eggink, eerder had verzocht om gehoord te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om te worden gehoord, maar niet op de voorgestelde data kon verschijnen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat de gemachtigde van eiser niet proactief heeft gereageerd op de uitnodigingen voor de hoorzittingen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij wel degelijk parkeerbelasting had voldaan. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.