ECLI:NL:RBROT:2019:9244

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C/10/530874 + C/10/540085 + C/10/542589
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en verjaring bij aanvaring in de binnenvaart

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van de binnenvaart, betreft het een aanvaring die plaatsvond op 16 oktober 2013 op de Nieuwe Maas in Ridderkerk. De eisende partijen, waaronder TVM Verzekeringen N.V. en een aantal Zwitserse eisers, hebben schadevergoeding gevorderd van de gedaagden, die onder andere aansprakelijk zijn gesteld voor de aanvaring. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 30 januari 2019 reeds een aantal procedurele zaken behandeld en de partijen verzocht om hun standpunten verder te onderbouwen. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraag naar de verjaring van de vorderingen behandeld. De rechtbank overweegt dat de vorderingen van de eisers zijn gegrond op aansprakelijkheid van de gedaagden voor de schade die is ontstaan door de aanvaring. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van de eisers niet zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn is verlengd tot 13 mei 2017. De rechtbank heeft ook de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd, evenals de toepasselijkheid van het Binnenaanvaringsverdrag en Nederlands recht. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling van de aansprakelijkheid van de gedaagden, waarbij de beslissing over de aansprakelijkheid zal worden genomen in een volgend vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 27 november 2019
in de gevoegde zaken
met zaaknummer / rolnummer: C/10/530874 / HA ZA 17-679 van

1.de naamloze vennootschap TVM VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Hoogeveen,
2.
[naam eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1] , Zwitserland,
3.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] , Zwitserland,
4.
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] , Zwitserland,
eisers,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam,
tegen

1.[naam gedaagde 1] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] , Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , Luxemburg,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
en met zaaknummer / rolnummer C/10/540084/ HA ZA 17-1130 van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , Zwitserland,
eiseres,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam
tegen

1.[naam gedaagde 1] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] , Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , Luxemburg,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
en met zaaknummer / rolnummer C/10/542589/ HA ZA 18-38 van
het Zwitserse publiekrechtelijke orgaan
BUNDESAMT FÜR SOZIALVERSICHERUNGEN, te dezen optredend als uitvoeringsinstantie van en voor de Zwitserse weduwen- en wezenpensioenverzekering
ALTERS- UND HINTERLASSENENVERSICHERUNG (AHV),
gevestigd te Bern, Zwitserland,
eiseres,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam,
tegen

1.[naam gedaagde 1] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] , Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , Luxemburg,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Partijen worden hierna ook aangeduid als “TVM”, “ [naam eiser 1] ”, “ [naam eiser 2] ”, “ [naam eiseres] ”, “ [eiseres] ”, “AHV”, “ [naam gedaagde 1] ” en “ [naam gedaagde 2] ”.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 30 januari 2019.
1.2.
Vervolgens zijn volgende stukken gaan deel uitmaken van het procesdossier:
  • akte van de zijde van de eisende partijen dat zij een hernieuwde comparitie verlangen;
  • B11 formulier waarin [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] mededelen dat zij geen reden zien tot het houden van een hernieuwde comparitie van partijen;
  • de brief van de rechtbank van 14 februari 2019;
  • de agenda voor de comparitie;
  • akte van de zijde van de eisende partijen houdende overlegging van productie 5;
  • akte van de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] houdende overlegging van producties 11 en 12;
  • akte van de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] houdende overlegging van productie 13;
  • akte van de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] houdende overlegging van producties 11 en 12;
  • akte van de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] houdende overlegging van productie 14 (USB-stick);
  • comparitieaantekeningen van de zijde van eisers;
  • comparitieaantekeningen van de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ;
  • proces-verbaal van de comparitie van 17 september 2019;
  • de brief van mr. Van Zuethem van 1 oktober 2019;
  • de brief van mr. Blussé van Oud-Alblas van 8 oktober 2019;
  • de brief van mr. Spijkerman van 16 oktober 2019.
1.3.
Op de comparitie van 17 september 2019 hebben alle partijen in de drie zaken vonnis gevraagd, zoals beschreven onder 5.1 en 5.2 van het proces-verbaal van de comparitie.

2.De beoordeling

Voorlopig beperkte beoordeling
2.1.
Zoals tussen partijen en de rechtbank besproken op de comparitie van 17 september 2019 en gezien de brief van mr. Van Zuethem namens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 1 oktober 2019, blijft de beoordeling voorlopig beperkt tot de vragen:
  • of en in hoeverre [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de schade ten gevolge van de aanvaring die op 16 oktober 2013 plaats vond op de Nieuwe Maas in de gemeente Ridderkerk tussen het motorjacht ‘ [naam jacht] ’ en het motortankschip ‘ [naam schip] ’; en
  • of een of meer van de vorderingen van de eisende partijen ten opzichte van [naam gedaagde 2] ter zake van die aanvaring zijn verjaard.
2.2.
In dit vonnis wordt de vraag naar eventuele verjaring van de vorderingen behandeld.
2.3.
Voor de volledigheid vermeldt de rechtbank dat tussen partijen niet (meer) in geschil is:
  • dat ieder van de eisende partijen vorderingsgerechtigd is;
  • dat geen van de vorderingen jegens [naam gedaagde 2] is verjaard.
Internationale gevalllen; internationale bevoegdheid; toepasselijk recht en regelgeving
2.4.
Deze drie gevoegde zaken betreffen alle drie internationale gevallen.
2.5.
Op de comparitie van 17 september 2019 hebben alle partijen in de drie zaken eenstemmig verklaard dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de bevoegdheid van de rechtbank worden aanvaard.
2.6.
Gelet op hetgeen op de comparitie van 17 september 2019 door partijen in de drie zaken eenstemmig is verklaard, dienen de onder 2.1 genoemde vragen te worden beantwoord aan de hand van:
  • het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart van Genève van 15 maart 1960 (hierna: Binnenaanvaringsverdrag),
  • en aanvullend: Nederlands recht en het Binnenvaartpolitiereglement.
Verjaring?
2.7.
Over het verweer van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dat vorderingen van een of meer van de eisers zijn verjaard, overweegt de rechtbank het volgende.
2.8.
De vorderingen van (ieder van) de eisers zijn gegrond op aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voor de schade die is ontstaan ten gevolge van de aanvaring tussen de ‘ [naam jacht] ’ en de ‘ [naam schip] ’ op 16 oktober 2013. Eisers stellen dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn op grond van artikel 2 en 3 Binnenaanvaringsverdrag, respectievelijk artikel 8:1004 en 8:1005 BW.
2.9.
Artikel 7 Binnenaanvaringsverdrag bepaalt (in de Nederlandse vertaling):
Rechtsvorderingen tot schadevergoeding verjaren door verloop van twee jaren, te rekenen van de dag van het voorval.
Rechtsvorderingen tot verhaal op medeschuldenaren verjaren door verloop van een jaar. Deze verjaring loopt hetzij vanaf de dag waarop de rechterlijke beslissing waarbij het bedrag der hoofdelijke aansprakelijkheid is vastgesteld onherroepelijk is geworden, hetzij - bij gebreke van zulk een beslissing - vanaf de dag van de betaling die tot het verhaal aanleiding heeft gegeven. Met betrekking tot rechtsvorderingen inzake de verdeling van het aandeel van een insolvente medeschuldenaar, loopt de verjaring echter pas vanaf het ogenblik waarop de rechthebbende kennis heeft gekregen van de insolventie van zijn medeschuldenaar.
De stuiting en de schorsing dezer verjaringen worden beheerst door de bepalingen van de wet van het gerecht waar de vordering aanhangig is gemaakt.
Artikel 8:1793 BW bepaalt:
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door een voorval, als bedoeld in afdeling 1 van titel 11, verjaart, indien zij niet op een overeenkomst is gegrond, door verloop van twee jaren, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op de dag van dit voorval.
2.10.
Ingevolge artikel 7 lid 1 Binnenaanvaringsverdrag, respectievelijk artikel 8:1793 BW zouden de op de aanvaring van 16 oktober 2013 gegronde vorderingen verjaren op 16 oktober 2015.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze termijn na het voorval kan worden verlengd, overeenkomstig het recht van de staat waar de vordering aanhangig wordt gemaakt (vgl. artikel 7 lid 3 Binnenaanvaringsverdrag). Derhalve in dit geval volgens Nederlands recht.
TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres]
2.11.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] erkennen dat de verjaringstermijn ten opzichte van TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres] is verlengd tot en met 13 mei 2017.
2.12.
Ook is niet in geschil dat TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres] bij exploot van 12 mei 2017 [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben gedagvaard voor deze rechtbank.
2.13.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren aan dat het exploot van 12 mei 2017 pas bij schrijven van 9 juni 2017 is toegezonden aan het juiste adres van [naam gedaagde 1] en dat [naam gedaagde 1] het exploot pas nadien heeft ontvangen. Daardoor is door het uitbrengen van dat exploot de verjaring jegens [naam gedaagde 1] niet tijdig gestuit, zo betogen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] .
Over dat betoog overweegt de rechtbank het volgende.
2.13.1.
De rechtbank stelt vast dat [naam gedaagde 2] zich niet op verjaring van de vorderingen van TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres] beroept.
2.13.2.
Zoals uit het exploot van 12 mei 2017 blijkt, is het overeenkomstig het bepaalde in EU Betekeningsverordening nr. 1393/2007 en in artikel 56 Rv uitgebracht. Dat is tussen partijen ook niet in dispuut.
2.13.3.
Gesteld noch gebleken is dat het exploot van dagvaarding van 12 mei 2017 nietig is wegens de vermelding van een onjuist adres van [naam gedaagde 1] . [naam gedaagde 1] stelt evenmin dat het exploot hem zo laat heeft bereikt dat hij zich niet behoorlijk heeft kunnen verweren.
2.13.4.
[naam gedaagde 1] beroept zich er (slechts) op dat het exploot hem later heeft bereikt, omdat in het exploot als zijn adres is vermeld het adres dat in het (Duitse equivalent van het) scheepsregister stond vermeld, terwijl hij inmiddels was verhuisd naar een ander adres dat in het (Duitse equivalent van het) bevolkingsregister staat vermeld zodat de eisers dat juiste adres zouden hadden behoren te gebruiken.
2.13.5.
Ingevolge artikel 125 lid 1 Rv is het geding aanhangig vanaf de dag van dagvaarding. In dit geval dus vanaf 12 mei 2017.
Nu het exploot van dagvaarding niet nietig is, is het geding tussen TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres] als eisers en [naam gedaagde 1] als verweerder derhalve aanhangig sedert 12 mei 2017.
Omdat tussen deze eisers en [naam gedaagde 1] de verjaringstermijn tot en met 13 mei 2017 was verlengd, is de vordering jegens [naam gedaagde 1] derhalve tijdig aanhangig gemaakt.
2.13.6.
Op het vorenstaande stuit het beroep van [naam gedaagde 1] op verjaring jegens TVM, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiseres] af.
2.13.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in een geval als het onderhavige niet geldt het bepaalde in artikel 58 Rv, omdat het hier niet een in het Nederlandse scheepsregister ingeschreven schip betreft.
[eiseres]
2.14.
Niet is in geschil dat [eiseres] bij exploot van 13 oktober 2017 [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] heeft gedagvaard voor deze rechtbank.
2.15.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren aan (a) dat tussen [naam gedaagde 1] en [eiseres] de verjaringstermijn niet is verlengd, (b) dat de verjaring niet eerder is gestuit dan met het exploot van 13 oktober 2017 en (c) dat dat exploot pas op 8 januari 2018 aan [naam gedaagde 1] is uitgereikt, omdat in het exploot niet het juiste adres van [naam gedaagde 1] staat vermeld, maar het adres dat in het (Duitse equivalent van het) scheepsregister stond vermeld, terwijl hij inmiddels was verhuisd naar een ander adres dat in het (Duitse equivalent van het) bevolkingsregister staat vermeld zodat de eisers dat juiste adres zouden hadden behoren te gebruiken.
Over dat betoog overweegt de rechtbank het volgende.
2.15.1.
[eiseres] stelt dat tussen haar en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de verjaring is verlengd tot en met 15 oktober 2017. [eiseres] beroept zich daartoe op haar verzoeken tot afstand van verjaring of verlenging van de verjaringstermijn bij schrijvens van 24 september 2015 en 2 september 2016 en op de bij brieven van mr. Van Zuethem van 1 oktober 2015 en 9 september 2016 tot en met 15 oktober 2016, respectievelijk 15 oktober 2017 medegedeelde afstandverklaringen c.q. verlengingen van de verjaringstermijn.
2.15.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betogen dat die mededelingen van mr. Van Zuethem wel [naam gedaagde 2] , maar niet [naam gedaagde 1] binden.
2.15.3.
De brief van [eiseres] van 24 september 2015 is gericht aan mr. Van Zuethem en luidt voor zover voor deze beoordeling van belang als volgt:
„Regressanmeldung und Verjährungsverzicht Ereignis vom 16.10.2013
Ihre Ref.: [nummer 2] – [naam man] sel. und [naam vrouw] sel.
Sehr geehrte Damen und Herren
Gemäss den uns vorliegenden Unterlagen vertreten Sie die [naam gedaagde 2] in oben erwähnter Angelegenheit.
Als obligatorische Unfallversicherung von Herrn [naam man] sel. erbringen wir Hinterlassenenrente nach dem Bundesgesetz über die Unfallversicherung (UVG) [..] Als Unfallversicherung des Ehemannes sind wir ebenfalls leistungspflichtig für die Hinterlassenenrente aufgrund des Todes von Frau [naam vrouw] , welche bei der Basler Versicherungen AG obligatorisch unfallversichert war [..].
Unsere bisherigen Rentenzahlungen an die Hinterlassenen [naam eiser 2] und [naam eiseres] betragen CHF 99`750.00. Zudem haben wir CHF 7`365.00 an Heilungskosten bezahlt.
Aufgrund von Art. 72 ff. des Bundesgesetzes über den Allgemeinen Teil des Sozialversicherungsrechts (ATSG) [..] machen wir Regressansprüche für sämtliche von [eiseres] zu erbringenden Leistungen geltend.
Ihr Versicherungsnehmer: [naam gedaagde 2] , [adres]
Versicherung: The Standard Club Europe Ltd.
Verstorbene Personen: [naam man] sel., [geboortedatum man]
[naam vrouw] sel., [geboortedatum vrouw]
Unsere Versicherungsnehmer: Stadtverwaltung Kreuzlingen, Kreuzlingen
(Arbeitgeber von [naam man] )
Verletzung: Todesfall
Ort, Datum, Hergang: Ridderkerk, NIEDERLANDE, 16.10.2013,
Kollision von Boot mit dem Tanker „ [naam schip] “.
Wir bitten Sie zudem, uns innert 5 Tagen eine schriftliche Bestätigung zukommen zu lassen, dass Sie gegenüber der [eiseres] Versicherungen AG für die gesamthaft zu erbringenden Leistungen bis am 15.10.2016 auf Einrede der Verjährung verzichten. Wir bitten Sie, uns vorab eine Kopie des Verjährungsverzichts per Fax zukommen zu lassen.
Sollten wir von Ihnen innert der angegebenen Frist keine Verzichtserklärung erhalten, sind wir gezwungen den Rechtsweg zu beschreiten und verjährungsunterbrechende Massnahmen einzuleiten.
[..]
[naam 1] ”
De aan [eiseres] gerichte reactie van mr. Van Zuethem van 1 oktober 2015 luidt als volgt:
“Betrifft: [naam schip] / [naam jacht]
Ihr Zeichen: Unfall-Nr. [nummer 1]
Unser Zeichen: [nummer 2]
Sehr geehrte Frau [naam 1] ,
In vorbezeichneter Sache nehmen wir Bezug auf Ihr Schreiben vom 24. September 2015.
Namens [naam gedaagde 2] verzichten wir hiermit wunschgemäß bis zum 15. Oktober 2016 auf die Einrede der Verjährung.”
De aan mr. Van Zuethem gerichte brief van [eiseres] van 2 september 2016 luidt, voor zover voor deze beoordeling van belang, identiek aan die van 24 september 2015 met de volgende afwijkingen:
  • aanhef: Sehr geehrter Herr van Zuethem;
  • gedane betalingen: CHF 131`250.00;
  • gaarne uw bevestiging binnen: 10 dagen;
  • behandeld door: [naam 2] .
De aan [eiseres] gerichte reactie van mr. Van Zuethem van 9 september 2016 luidt als volgt:
“Betrifft: [naam schip] / [naam jacht]
Ihr Zeichen: Unfall-Nr. [nummer 1]
Unser Zeichen: [nummer 2]
Sehr geehrter Herr Schütz,
In vorbezeichneter Sache nehmen wir Bezug auf Ihr Schreiben vom 2. September 2016.
Wunschgemäß verzichten wir hiermit namens [naam gedaagde 2] bis zum 15. Oktober 2017 auf die Einrede der Verjährung.
In diesem Zusammenhang möchten wir Ihnen allerdings den Hinweis erteilen, dass unsere Mandantin unter keinem rechtlichen Gesichtspunkt für die Ihrerseits geltend gemachten Forderungen haftet. Wir bitten insoweit um Mitteilung weshalb [naam gedaagde 2] für die Ihrerseits behaupteten Zahlungen haften soll.”
2.15.4.
Een overeenkomst tot verlenging van een verjaringstermijn en een afstand van recht om zich op verjaring te beroepen dient in duidelijke bewoordingen te worden gemaakt. Dienovereenkomstig dient een verzoek of aanbod tot het sluiten van een overeenkomst tot verlenging van een verjaringstermijn of het doen van afstand van recht om zich op verjaring te beroepen in duidelijke bewoordingen te worden gedaan. Het gaat, immers, om de bepaling van een belangrijk rechtsfeit: kan de vordering nog in rechte geldend worden gemaakt, of niet meer?
2.15.5.
Uit het briefhoofd van de brieven van [eiseres] van 24 september 2015 en 2 september 2016 blijkt dat [eiseres] tevoren al wist dat mr. Van Zuethem als advocaat optreedt (vgl.: Van Zuethem Advocaten”).
In de beide brieven van [eiseres] wordt duidelijk gesteld dat [eiseres] ervan uitgaat dat mr. Van Zuethem optreedt voor [naam gedaagde 2] (“Gemäss den uns vorliegenden Unterlagen vertreten Sie die [naam gedaagde 2] in oben erwähnter Angelegenheit”). Enige verwijzing naar een andere door mr. Van Zuethem vertegenwoordigde partij, bijvoorbeeld [naam gedaagde 1] of de eigenaar van de ‘ [naam schip] ’, wordt in die brieven niet genoemd.
Verderop in de beide brieven wordt de opdrachtgever van mr. Van Zuethem aangeduid als “Ihr Versicherungsnehmer”. Dat woordgebruik is, gezien het briefhoofd en de hiervoor aangehaalde zin, niet logisch.
In de beide brieven verzocht [eiseres] om afstand te doen van een beroep op verjaring (“Wir bitten Sie zudem, uns innert 5 [respectievelijk: 10; rechtbank] Tagen eine schriftliche Bestätigung zukommen zu lassen, dass Sie gegenüber der [eiseres] Versicherungen AG für die gesamthaft zu erbringenden Leistungen bis am [datum; rechtbank] auf Einrede der Verjährung verzichten”).
Mr. Van Zuethem heeft de beide brieven beantwoord met de mededeling dat hij namens [naam gedaagde 2] (“namens [naam gedaagde 2] ”) afstand deed van een beroep op verjaring tot en met de door [eiseres] gewenste datum, laatstelijk 15 oktober 2017. Noch in de brief van 1 oktober 2015, noch in die van 9 september 2016 klinkt door dat ook namens enige andere door mr. Van Zuethem vertegenwoordigde partij, bijvoorbeeld [naam gedaagde 1] of de eigenaar van de ‘ [naam schip] ’, afstand van een beroep op verjaring wordt gedaan.
2.15.6.
[eiseres] stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in de brieven van mr. van Zuethem van 1 oktober 2015 en van 9 september 2016 medegedeelde afstand van een beroep op verjaring ook namens [naam gedaagde 1] werd gedaan. Echter, enige (aan [naam gedaagde 1] of mr. Van Zuethem toerekenbare) grond voor gerechtvaardigd vertrouwen, voert [eiseres] niet aan.
2.15.7.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de brieven van mr. Van Zuethem van 1 oktober 2015 en 9 september 2016 medegedeelde afstand van een beroep op verjaring slechts namens [naam gedaagde 2] is gedaan en dat [naam gedaagde 1] daaraan niet is gebonden.
2.15.8.
De omstandigheid dat [naam gedaagde 1] mogelijk hoofdelijk naast [naam gedaagde 2] aansprakelijk is voor de schade waarvan [eiseres] vergoeding vordert, leidt niet tot een ander oordeel. Op hoofdelijkheid zijn de bepalingen van afdeling 6.1.2 BW van toepassing. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze afdeling zijn de vorderingsrechten van de schuldeiser jegens de hoofdelijke schuldenaren zelfstandig, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 95). De zelfstandigheid van de vorderingsrechten leidt er onder meer toe dat ook de verjaring van het vorderingsrecht jegens de schuldenaren zelfstandig dient te worden beoordeeld. Vgl.: HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1615.
2.15.9.
De omstandigheid dat mr. Van Zuethem niet alleen de belangen van [naam gedaagde 2] , maar ook die van [naam gedaagde 1] behartigt leidt evenmin tot een ander oordeel. Niet valt, immers, uit te sluiten dat [naam gedaagde 2] wel, maar [naam gedaagde 1] niet bereid was om afstand te doen van verjaring.
2.15.10.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de op aansprakelijkheid wegens de aanvaring van 16 oktober 2013 gegronde vorderingen van [eiseres] tegen [naam gedaagde 1] waren verjaard toen [eiseres] op 13 oktober 2017 het exploot van dagvaarding liet uitbrengen.
AHV
2.16.
Niet is in geschil dat AHV bij exploot van 7 december 2017 [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] heeft gedagvaard voor deze rechtbank.
2.17.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren aan (a) dat tussen [naam gedaagde 1] en AHV de verjaringstermijn niet is verlengd (b) dat de verjaring niet eerder is gestuit dan met het exploot van 7 december 2017 en (c) dat dat exploot pas later aan [naam gedaagde 1] is uitgereikt, omdat in het exploot niet het juiste adres van [naam gedaagde 1] staat vermeld, maar het adres dat in het (Duitse equivalent van het) scheepsregister stond vermeld, terwijl hij inmiddels was verhuisd naar een ander adres dat in het (Duitse equivalent van het) bevolkingsregister staat vermeld zodat de eisers dat juiste adres zouden hadden behoren te gebruiken.
Over dat betoog overweegt de rechtbank het volgende.
2.17.1.
AHV stelt dat tussen haar en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de verjaring is verlengd tot en met 31 december 2017. AHV beroept zich daartoe op:
  • haar verzoek tot afstand van verjaring of verlenging van de verjaringstermijn aan Marine Assekuranz GmbH bij schrijven van 19 mei 2014;
  • de reactie daarop van mr. Van Zuethem van 25 juni 2014;
  • haar e-mail aan mr. Van Zuethem van 16 november 2015; en
  • de reactie daarop van mr. Van Zuethem van 18 november 2015.
2.17.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betogen dat die mededelingen van mr. Van Zuethem wel [naam gedaagde 2] , maar niet [naam gedaagde 1] binden.
2.17.3.
De brief van AHV van 19 mei 2014 is, zoals gezegd, gericht aan Marine Assekuranz GmbH en luidt voor zover voor deze beoordeling van belang als volgt:
„Regressankündigung / Verjährungseinredeverzichtungserklärung
I/Ref.: uns nicht bekannt (P&I Versicherung)
U/Ref.: AHV-Regress [naam man] , R 0006/14/00, [nummer 3] und
AHV-Regress [naam vrouw] , R 0007/14/00, [nummer 4]
Ereignis vom 16. Oktober 2013
Sehr geehrte Damen und Herren
Wir wenden uns in folgendem Schadenfall an Sie (Ihre Zuständigkeit wurde uns von der esa EuroShip GmbH mitgeteilt, die wir erst fälschlicherweise angeschrieben haben):
Ort/Datum Unfallereignis 16.10.2013, auf der Neuen Maas bei Ridderkerk (NL)
Unfallverursacher/Ihr Vn: Tanker „ [naam schip] “ der [handelsnaam] (in D-Lauenburg/Elbe)
Fahrzeugkennzeichen: Europanummer [vaartuigkentekennummer]
Geschädigte Personen
Namen: [naam echtpaar]
[naam man] und [naam vrouw]
Geburtsdaten: [geboortedatum man] ( [naam man] )
[geboortedatum vrouw] ( [naam vrouw] )
Todesdaten: 16.10.2013 ( [naam man] und [naam vrouw] )
Aufgrund von Artikel 72 ff. des Bundesgesetzes über den Allgemeinen Teil des Sozialversicherungsrechts (ATSG) machen wir aus dem oben erwähnten Schadenereignis vorsorglich Regressansprüche für Leistungen der [AHV; rechtbank] geltend.
Infolge dieses Unfalles mit tödlichem Ausgang für [naam man] und [naam vrouw] meldete sich deren Tochter [naam eiseres] am 6. November 2013 bei der AHV zum Bezug von Hinterlassenenleistungen an. Mit Verfügen vom 8. Januar 2014 wurde [naam eiseres] die beantragten Leistungen ab November 2013 zugesprochen. Sie erhält aus dem Todesfall ihres Vaters eine monatliche Weisenrente von derzeit CHF 711 und aus dem Todesfall der Mutter eine solche von CHF 693 (s. Beilagen).
Die AHV ist im Umfang ihrer Leistungen gegenüber einem Dritten, der für den Todesfall eines Versicherten haften, im Zeitpunkt des Ereignisses in die Ansprüche der Hinterlassenen eingetreten [..].
Wir möchten ausdrücklich darauf hinweisen, dass der Hinterbliebenen unserer Versicherten gegenüber dem Haftpflichtigen bzw. dessen Versicherung nur insoweit Schadensersatzansprüche zustehen, als diese nicht von der AHV gedeckt werden.
Es ist uns bekannt, dass das polizeiliche Ermittlungsverfahren noch nicht abgeschlossen ist. Bis zur definitiven Klärung des Sachverhalts und damit verbunden der Schuldfrage (und des Bestehens von Haftpflicht- und Regressansprüchen) kann erfahrungsgemäß noch ein längerer Zeitraum verstreichen. Wir bitten Sie daher, namens Ihrer Gesellschaft wie auch Ihrer Versicherungsnehmerin auf die Einrede der Verjährung bis 31. Dezember 2016 zu verzichten. Ebenfalls bitten wir Sie, uns eine Deckungsbestätigung zukommen zu lassen.
[..]
[naam 3] , Rechtsanwältin”
Bij brief van 25 juni 2014 reageerde mr. Van Zuethem op de brief van AHV volgt:
“Betrifft: [naam schip] / [naam jacht]
Ihr Zeichen: R 0006/14/00 und R 0007/14/00/gre
Unser Zeichen: [nummer 2]
Sehr geehrte Frau [naam 3] , sehr geehrter Herr [naam 4]
In vorbezeichneter Sache vertreten wir die Interessen der Firma [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers.
Über Marine Assekuranz GmbH erhielten wir eine Kopie Ihres Schreibens vom 19. Mai 2014.
Wunschgemäß überreichen wir Ihnen anliegend eine Versicherungsbestätigung (Anlage). Ohne Präjudiz für das Bestehen und den Umfang der Ihrerseits behaupteten Forderungen verzichten wir hiermit namens unsere Mandantinnen bis zum 31. Dezember 2015 auf die Einrede der Verjährung.”
Bij e-mail van 16 november 2015 schreef AHV aan mr. Van Zuethem, voor zover voor deze beoordeling van belang, het volgende:
“Subject: Ihr Zeichen: [naam schip] / [naam jacht] , [nummer 2] ; Unser Zeichen: AHV-Regress R 0006/14/00 und AHV-Regress R 0007/14/00
[..]
Sehr geehrte Damen und Herren,
Wir bitten Sie, uns den in der Anlage genannten Verjährungsverzicht namens Ihrer Klienten bis anfangs Dezember 2015 zukommen zu lassen. Falls Sie in der betreffenden Angelegenheit nicht mehr mandatiert sind, bitten wir Sie, uns dies unverzüglich mitzuteilen.
[..]
[naam 3]
Rechtsanwältin”.
Bij dat e-mailbericht was gevoegd een brief van AHV van eveneens 16 november 2015 met de volgende inhoud:
„Verjährungseinredeverzichtserklärung
AHV-Regress, R 0006/14/00, [naam man] , [nummer 3] und
AHV-Regress, R 0007/14/00, [naam vrouw] , [nummer 4]
Sehr geehrte Damen und Herren
Mit Schreiben vom 25. Juni 2014 haben Sie namens Ihrer Klientschaft, der Firma [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers, bis zum 31. Dezember 2015 gegenüber allfälligen Regressansprüchen der AHV auf Einrede der Verjährung verzichtet. Wir bitten Sie höflich, namens Ihrer Klienten die vorgenannte Verjährungsverzichtserklärung bis 31. Dezember 2017 zu verlängern.
Bitte teilen Sie uns unverzüglich mit, wenn Sie die Interessen der vorgenannten Firma und ihres Versicherers nicht mehr wahrnehmen.“
Mr. Van Zuethem antwoordde bij e-mail van 18 november 2015 als volgt:
Sehr geehrte Frau [naam 3] ,
Unter Bezugnahme auf Ihr Schreiben vom 16. November 2015 bestätigen wir hiermit namens [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers ohne Präjudiz für das bestehen und den Umfang der Ihrerseits behaupteten Forderungen den Verzicht auf die Einrede der Verjährung bis 31. Dezember 2017”.
2.17.4.
De rechtbank herhaalt dat een overeenkomst tot verlenging van een verjaringstermijn en een afstand van recht om zich op verjaring te beroepen in duidelijke bewoordingen dient te worden verwoord. Dienovereenkomstig dient een verzoek of aanbod tot het sluiten van een overeenkomst tot verlenging van een verjaringstermijn of het doen van afstand van recht om zich op verjaring te beroepen in duidelijke bewoordingen te worden gedaan. Het gaat, immers, om de bepaling van een belangrijk rechtsfeit: kan de vordering nog in rechte geldend worden gemaakt, of niet meer?
2.17.5.
Gelet op het woordgebruik zijn de brieven van AHV klaarblijkelijk opgesteld door een jurist (de behandelende persoon [naam 3] staat daarin vermeld als “Rechtsanwältin”).
Kennelijk heeft AHV zich tot Marine Assekuranz GmbH, een assurantietussenpersoon, gewend. Deze heeft kennelijk de brief van AHV doorgestuurd naar mr. Van Zuethem ter verdere behandeling.
In de brief van 19 mei 2014 deelt AHV mede dat het gaat om: “Unfallverursacher/Ihr Vn: Tanker „ [naam schip] “ der [handelsnaam] (in D-Lauenburg/Elbe)”. AHV gaf daarmee aan dat zij van mening is dat het ongeval was veroorzaakt door de ‘ [naam schip] ’ van [handelsnaam] . Tussen partijen is niet in geschil dat „ [handelsnaam] ” de handelsnaam van [naam gedaagde 1] is.
In de brief van 19 mei 2014 verzocht AHV om afstand te doen van een beroep op verjaring (“Wir bitten Sie daher, namens Ihrer Gesellschaft wie auch Ihrer Versicherungsnehmerin auf die Einrede der Verjährung bis 31. Dezember 2016 zu verzichten”).
Mr. Van Zuethem heeft de brief beantwoord met zijn brief van 25 juni 2014 waarin hij mededeelde dat hij de belangen van [naam gedaagde 2] en haar P&I verzekeraars behartigde (“In vorbezeichneter Sache vertreten wir die Interessen der Firma [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers”). Namens die cliënten, dus namens [naam gedaagde 2] en dier P&I verzekeraars, deed mr. Van Zuethem afstand van een beroep op verjaring tot en met 31 december 2015 (“Ohne Präjudiz für das Bestehen und den Umfang der Ihrerseits behaupteten Forderungen verzichten wir hiermit namens unsere Mandantinnen bis zum 31. Dezember 2015 auf die Einrede der Verjährung”).
AHV had gevraagd om zodanige afstand tot 31 december 2016, maar kreeg zodanige afstand dus slechts tot en met 31 december 2015.
AHV heeft de brief van mr. Van Zuethem van 25 juni 2014 goed gelezen, getuige haar verzoek bij e-mail van 16 november 2015. Daarin duidde AHV, immers, de cliënten van mr. Van Zuethem aan als “Ihrer Klientschaft, der Firma [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers” zonder vermelding van [naam gedaagde 1] of de eigenaar van de ‘ [naam schip] ’ en daarin verzocht AHV tijdig binnen de periode die tot en met 31 december 2015 liep om een hernieuwde afstand.
Mr. Van Zuethem heeft die hernieuwde afstand bij e-mail van 18 november 2015 erleend “namens [naam gedaagde 2] und ihres P&I Versicherers”.
Noch in de brief van 25 juni 2014, noch in de e-mail van 18 november 2015 klinkt door dat ook namens enige andere door mr. Van Zuethem vertegenwoordigde partij, bijvoorbeeld [naam gedaagde 1] of de eigenaar van de ‘ [naam schip] ’, afstand van een beroep op verjaring wordt gedaan.
2.17.6.
AHV stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in de brieven van mr. van Zuethem van 25 juni 2014 en 18 november 2015 medegedeelde afstand van een beroep op verjaring ook namens [naam gedaagde 1] werd gedaan. Echter, enige (aan [naam gedaagde 1] of mr. Van Zuethem toerekenbare) grond voor gerechtvaardigd vertrouwen, voert AHV niet aan.
2.17.7.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de brieven van mr. Van Zuethem van 25 juni 2014 en 18 november 2015 medegedeelde afstand van een beroep op verjaring slechts namens [naam gedaagde 2] en dier P&I verzekeraars is gedaan en dat [naam gedaagde 1] daaraan niet is gebonden.
2.17.8.
De omstandigheid dat [naam gedaagde 1] mogelijk hoofdelijk naast [naam gedaagde 2] aansprakelijk is voor de schade waarvan AHV vergoeding vordert, leidt niet tot een ander oordeel. Op hoofdelijkheid zijn de bepalingen van afdeling 6.1.2 BW van toepassing. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze afdeling zijn de vorderingsrechten van de schuldeiser jegens de hoofdelijke schuldenaren zelfstandig, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 95). De zelfstandigheid van de vorderingsrechten leidt er onder meer toe dat ook de verjaring van het vorderingsrecht jegens de schuldenaren zelfstandig dient te worden beoordeeld. Vgl.: HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1615.
2.17.9.
De omstandigheden dat mr. Van Zuethem niet alleen de belangen van [naam gedaagde 2] en haar P&I verzekeraars, maar ook die van [naam gedaagde 1] behartigt en dat de betreffende P&I verzekering ook dekking biedt voor aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] als eigenaar van de ‘ [naam schip] ’ leiden evenmin tot een ander oordeel. Niet valt, immers, uit te sluiten dat [naam gedaagde 2] wel, maar [naam gedaagde 1] niet bereid was om afstand te doen van verjaring.
2.17.10.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de op aansprakelijkheid wegens de aanvaring van 16 oktober 2013 gegronde vorderingen van AHV tegen [naam gedaagde 1] waren verjaard toen AHV op 7 december 2017 het exploot van dagvaarding liet uitbrengen.
2.18.
Voor zover de vorderingen van [eiseres] en AHV op aanvaring zijn gegrond, stuiten deze op het vorenstaande af.
De rechtbank zal bij een volgend tussenvonnis de zaak naar de rol verwijzen opdat [eiseres] en AHV desgewenst hun stellingen op deze beoordeling kunnen aanpassen.
2.19.
Bij een op 11 december 2019 uit te spreken vonnis zullen de vragen naar aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden behandeld. Daartoe zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen.
De rechtbank zal elke beslissing aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 11 december 2019 voor uitspraak;
3.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. P. Sprenger en uitgesproken op 27 november 2019.
1928