ECLI:NL:RBROT:2019:9209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
C/10/518268 / HA ZA 17-34
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake faillissement en verrekening van vorderingen tussen curator en aannemer

In deze zaak, die voortvloeit uit het faillissement van FB Process Equipment B.V., heeft de rechtbank Rotterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan. De curator, vertegenwoordigd door mr. R. van der Jagt, heeft een vordering ingesteld tegen Proton Ventures Engineering B.V., vertegenwoordigd door mr. H.E. Eelkman Rooda. De rechtbank heeft de procedure in conventie en reconventie beoordeeld, waarbij de zaak in reconventie is geschorst vanwege het faillissement van FB. De rechtbank heeft vastgesteld dat Proton aan de curator een bedrag van € 292.074,85, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en € 98.156,70, vermeerderd met wettelijke rente, dient te betalen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 4.714,00 toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de curator begroot op € 26.704,39, die Proton dient te vergoeden. De rechtbank heeft het bezwaar van Proton tegen uitvoerbaar verklaring bij voorraad gehonoreerd, gezien het faillissement van FB. De zaak in reconventie is geschorst, en de rechtbank heeft de vorderingen van Proton tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en niet voor verrekening in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft de curator in het gelijk gesteld en Proton als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/518268 / HA ZA 17-34
Vonnis van 27 november 2019
in de zaak van
[naam curator] ,
kantoorhoudende te Breda,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FB PROCESS EQUIPMENT B.V., gevestigd te Heijningen, gemeente Moerdijk,
eiser in conventie,
advocaat mr. R. van der Jagt te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROTON VENTURES ENGINEERING B.V.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. Eelkman Rooda te Rotterdam.
Partijen worden hierna de Curator en Proton genoemd. De gefailleerde vennootschap FB Process Equipment B.V. wordt FB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 4 oktober 2017 (hierna: het tussenvonnis). Verder is de procedure als volgt verlopen.
1.2.
Bij vonnis van 15 augustus 2017 is FB in staat van faillissement verklaard met aanstelling van [naam curator] tot curator. Deze zaak bevond zich toen in staat van wijzen, als bedoeld in artikel 30 Fw. Op 4 oktober 2017 is het tussenvonnis uitgesproken.
1.3.
Wegens de faillietverklaring van FB is de zaak in reconventie op de voet van artikel 29 Fw per 4 oktober 2017 geschorst. Op de rol van 1 november 2017 is de zaak in conventie op verzoek van Proton geschorst teneinde de curator in het geding te roepen.
1.4.
Proton heeft de Curator opgeroepen om de zaken in conventie en in reconventie over te nemen. Bij brief van 11 december 2017, voor de rol van 13 december 2017, heeft de Curator medegedeeld dat hij de zaak in conventie overnam, maar die in reconventie niet.
1.5.
Op 28 februari 2018 heeft Proton een akte in conventie genomen en daarbij producties 18 tot en met 21 in het geding gebracht.
1.6.
Op 28 maart 2018 heeft de Curator een antwoordakte in conventie genomen.
1.7.
Op verzoek van Proton is een datum voor pleidooien bepaald. De pleitzitting is op 20 augustus 2019 gehouden. De Curator heeft bij een, tijdig tevoren toegezonden, akte producties 20 en 21 in het geding gebracht. Namens Proton heeft mr. M.Y. Elshof de zaak bepleit aan de hand van een pleitnota die hij heeft overgelegd. Namens de Curator heeft mr. Van der Jagt de zaak bepleit aan de hand van een pleitnota die hij heeft overgelegd. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.8.
Op 18 september 2019 heeft Proton een akte genomen en daarbij producties 22 tot en met 28 in het geding gebracht.
1.9.
Op 16 oktober 2019 heeft de Curator een antwoordakte genomen en daarbij productie 22 in het geding gebracht.
1.10.
Op de rol van 30 oktober 2019 hebben partijen vonnis gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Zoals onder 1.3 is vermeld, is de zaak in reconventie door het uitspreken van het faillissement van FB geschorst en is de zaak in conventie op verzoek van Proton op de voet van artikel 27 Fw geschorst om de Curator in het geding op te roepen.
De Curator heeft de zaak in reconventie niet overgenomen. Die zaak is geschorst gebleven en niet hervat. De rechtbank zal in het dictum verstaan dat de zaak in reconventie is geschorst.
De Curator heeft aan de oproep van Proton in conventie gevolg gegeven. Daardoor is de schorsing van de zaak in conventie opgeheven. In die zaak is voort geprocedeerd. Deze beoordeling betreft verder alleen de zaak in conventie.
2.2.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en geoordeeld in het tussenvonnis.
Voor zover één van partijen een andere beoordeling voorstaat, afgezien van de gevolgen van het uitspreken van het faillissement van FB, gaat de rechtbank daaraan voorbij.
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen en geoordeeld dat en waarom Proton aan FB dient te betalen bij wijze van nakoming onder de overeenkomst van aanneming van werk van 1 februari 2015 of een daarop gebaseerde nadere overeenkomst tussen deze partijen:
  • € 292.074,85 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente bedoeld in artikel 6:119a BW te berekenen met ingang van 16 juni 2016; en
  • € 98.156,70 te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen met ingang van 22 maart 2017.
Enkele nevenvorderingen van FB heeft de rechtbank in het tussenvonnis nog niet beoordeeld.
2.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank voorts overwogen en geoordeeld dat en waarom de tegenvorderingen van Proton niet voor toewijzing in aanmerking komen, behalve de tegenvorderingen:
  • tot vergoeding van de schade die Proton lijdt of heeft geleden doordat FB is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeengekomen verbintenissen door de voor rekening van FB komende punten op de bij de voorlopige oplevering (“mechanical completion”) opgestelde B-lijst (hierna: de B-lijst) niet (tijdig) uit te voeren (rov. 3.11.1-4); en
  • tot vergoeding van de schade die Proton lijdt of heeft geleden doordat FB bij de levering dan wel installatie van pijpleidingwerk is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeengekomen verbintenissen door na te laten bij flensverbindingen voldoende sluitringen en voldoende vet toe te passen, waardoor ernstige lekkages zouden zijn opgetreden (rov. 3.11.6);
zij het dat die tegenvorderingen niet voldoende liquide werden geoordeeld om ze dadelijk te verrekenen met de in het tussenvonnis vastgestelde schulden van Proton aan FB (rov. 3.11.5 en 3.11.7).
2.5.
Proton doet intussen beroep op verrekening met haar tegenvorderingen op grond van het bepaalde in artikel 53 Fw. Proton heeft bij haar akte van 18 september 2019 uiteengezet dat en waarom zij van mening is dat zij ter zake van het niet (tijdig) uitvoeren van de punten op de B-lijst een bedrag van € 180.000,- te vorderen heeft en ter zake van het nalaten bij flensverbindingen voldoende sluitringen en voldoende vet toe te passen, waardoor ernstige lekkages zijn opgetreden, een bedrag van € 2.600.000,-.
2.6.
De Curator stelt zich primair op het standpunt dat verrekening niet mogelijk is, omdat de tegenvorderingen van Proton vorderingen in reconventie zijn en de zaak in reconventie is geschorst. Subsidiair verzoekt de Curator, indien de rechtbank de tegenvorderingen wel in aanmerking zou nemen, ten eerste om tussentijds hoger beroep open te stellen en ten tweede om bij de beoordeling te betrekken (i) dat de Curator de tegenvorderingen van Proton betwist en (ii) FB met Proton is overeengekomen dat FB helemaal niet aansprakelijk is, respectievelijk slechts aansprakelijk is indien en voor zover blijkt dat FB een fout heeft gemaakt én dat de door die fout veroorzaakte schade niet gedekt is onder de CAR-verzekering die Proton voor het project heeft gesloten.
2.7.
Anders dan de Curator betoogt, dient inmiddels bij de beoordeling in conventie rekening te worden gehouden met de tegenvorderingen van Proton voor zover deze niet bij het tussenvonnis als niet-toewijsbaar zijn beoordeeld.
2.7.1.
Artikel 53 lid 1 Fw geeft, immers, aan de persoon die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, de mogelijkheid zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde te verrekenen, mits beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht. Deze bepaling heeft tot doel dat een persoon die zowel schuldeiser als schuldenaar van de gefailleerde is zeker kan zijn van voldoening van zijn vordering door zijn schuld in verrekening te brengen, terwijl zijn vordering op de gefailleerde anders waarschijnlijk niet of slechts gedeeltelijk zou worden voldaan wegens het faillissement. Vgl. ook HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1789.
De bevoegdheid van een schuldeiser tot verrekening tijdens het faillissement van de schuldenaar is ruimer dan buiten diens faillissement. In afwijking van het bepaalde in artikel 6:127 BW kan een schuldeiser een niet-opeisbare vordering op de gefailleerde tijdens diens faillissement verrekenen. Ingevolge artikel 53 lid 2 Fw komen ook tegenvorderingen onder opschortende voorwaarde voor verrekening in aanmerking, en wel op de in artikel 130 Fw aangegeven wijze. Echter, onbepaalde of onzekere tegenvorderingen, zoals bedoeld in artikel 133 Fw, komen niet voor verrekening in aanmerking.
2.7.2.
Gegeven de beoordeling in het tussenvonnis dat de tegenvorderingen van Proton niet voldoende liquide waren om ze te verrekenen met de in het tussenvonnis vastgestelde schulden van Proton, mag van Proton verlangd worden dat zij thans voldoende concreet stelt en onderbouwt dat en waarom haar tegenvorderingen wel in aanmerking komen voor verrekening in het kader van artikel 53 Fw.
2.7.3.
Aan de hand van deze maatstaven zal de rechtbank onderzoeken of de onder 2.4 en 2.5 genoemde tegenvorderingen van Proton (geheel of gedeeltelijk) voor verrekening in aanmerking komen.
2.8.
Over de tegenvordering tot vergoeding van de schade die Proton stelt te lijden of te hebben geleden doordat FB is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeengekomen verbintenissen door de voor rekening van FB komende punten op de B-lijst niet (tijdig) uit te voeren, overweegt de rechtbank het volgende.
2.8.1.
De Curator voert gemotiveerd verweer tegen deze tegenvordering.
2.8.2.
Deze tegenvordering, voor zover niet al ontstaan vóór de faillietverklaring van FB, vloeit voort uit handelingen met FB verricht vóór de faillietverklaring, te weten de overeenkomst van aanneming van werk tussen Proton en FB van 1 februari 2015.
2.8.3.
De rechtbank roept in herinnering (zoals in rov. 3.3 van het tussenvonnis overwogen) dat de overeenkomst tussen FB en Proton van 1 februari 2015 weliswaar de strekking heeft uitvoering te geven aan de overeenkomst van aanneming van werk tussen Proton en [naam 1] , maar een zelfstandige overeenkomst van (onder)aanneming vormt waarbij [naam 1] geen partij is.
2.8.4.
Het gaat hier om een vordering tot vergoeding van gestelde schade wegens wanprestatie van FB onder de overeenkomst met Proton van 1 februari 2015. Gesteld noch gebleken is dat Proton deze tegenvordering (in eigen naam, maar) ten behoeve van [naam 1] instelt (op de voet van HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521 – kribbenbijter).
2.8.5.
Zoals in rov. 3.11 en 3.11.1 van het tussenvonnis is overwogen, heeft Proton onbetwist gesteld dat de B-lijst was gevoegd bij het certificaat voor mechanical completion gedateerd 4 maart 2016 en heeft FB onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de voor haar rekening komende punten op de B-lijst na de mechanical completion heeft uitgevoerd. Nu de Curator niet aannemelijk heeft gemaakt dat FB inmiddels de voor haar rekening komende punten op de B-lijst wel heeft uitgevoerd, gaat de rechtbank uit van haar oordelen in rov. 3.11 en 3.11.1 van het tussenvonnis.
2.8.6.
Hoewel Proton stelt dat de voor rekening van FB komende punten op de B-lijst inmiddels door haar dan wel door derden zijn uitgevoerd, heeft zij niet gesteld door wie, op welke data en voor welke bedragen dat is gedaan. Proton stelt slechts dat “de (herstel)kosten van de B-lijst” in een door haar als productie 25 overgelegd “kostenoverzicht van [naam 1] d.d. 21 juni 2016” zijn opgenomen. Omdat, zoals hiervoor gezegd, de contractuele verhouding tussen [naam 1] en Proton een andere is dan die tussen Proton en FB, levert een enkel kostenoverzicht van [naam 1] , zonder nadere toelichting, die Proton niet heeft gegeven, nog geen basis voor een vordering van Proton op FB.
2.8.7.
Zoals gezegd, stelt Proton dat de stukken van productie 25 dateren van 21 juni 2016. De als productie 25 overgelegde stukken zijn niet gedateerd, maar daarop staan diverse “invoer” data, die variëren van 12 januari 2016 tot en met 2 juni 2016. Zonder nadere toelichting, die Proton niet heeft gegeven, is niet aannemelijk dat de door Proton als productie 25 overgelegde stukken dezelfde lijst vormen als de B-lijst die was gevoegd bij het certificaat voor mechanical completion van 4 maart 2016, te weten drie maanden eerder dan de meest recente datum op de als productie 25 overgelegde stukken.
2.8.8.
De als productie 25 door Proton overgelegde stukken van [naam 1] hebben als titels “Restpuntenlijst - totaal E&I” en “Restpuntenlijst - totaal - Mechanical/Civil”. Op deze lijsten staan bij diverse posten, die daarop niet als “gereed” staan vermeld, een “cost-estimate” vermeld. De optelsom van die “cost-estimate”-posten beloopt het bedrag van € 181.600,00. Bij die posten die niet als “gereed” staan vermeld staat in de kolom “discipline/company” telkens hetzij FB (“FB Group”) hetzij Proton (“Proton Venture”) vermeld. Zonder nadere toelichting, die Proton niet heeft gegeven, is niet begrijpelijk of aannemelijk dat en waarom zodanige geschatte kosten, met inbegrip van die waarbij “Proton Venture” staat vermeld, in de verhouding tussen [naam 1] en Proton voor rekening van Proton komen en in de verhouding tussen Proton en FB voor rekening van FB komen. Evenmin heeft Proton inzichtelijk gemaakt tot welk beloop die posten voor rekening van FB komen, te meer nu het om slechts geschatte bedragen gaat en Proton heeft nagelaten te stellen dat de posten inmiddels zijn uitgevoerd en voor welke bedragen en voor wiens rekening dat is gedaan.
2.8.9.
Bewijsstukken ter onderbouwing van deze tegenvordering heeft Proton niet in het geding gebracht.
2.8.10.
Kennelijk gaat het hier om een voorwaardelijke tegenvordering, namelijk onder de voorwaarden dat Proton terzake aansprakelijk is jegens [naam 1] en FB terzake aansprakelijk is jegens Proton. Daarmee betreft het een (dubbel) onzekere tegenvordering op FB. Uit het vorenstaande blijkt voorts dat de omvang van deze tegenvordering vooralsnog niet bepaalbaar is.
2.8.11.
Daarom heeft Proton onvoldoende gesteld om deze tegenvordering te kunnen verrekenen in het kader van artikel 53 Fw of haar tot nader bewijs van die tegenvordering te kunnen toelaten.
2.9.
Over de tegenvordering tot vergoeding van de schade die Proton stelt te lijden of te hebben geleden doordat FB bij de levering dan wel installatie van pijpleidingwerk is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeengekomen verbintenissen door na te laten bij flensverbindingen voldoende sluitringen en voldoende vet toe te passen, waardoor ernstige lekkages zouden zijn opgetreden, overweegt de rechtbank het volgende.
2.9.1.
De Curator voert gemotiveerd verweer tegen deze tegenvordering, onder meer betwistende dat FB toerekenbaar tekort is geschoten en aanvoerende dat de gestelde schade niet is veroorzaakt door een omissie van FB en dat FB ingevolge met Proton overeengekomen contractsbepalingen niet voor de gestelde schade aansprakelijk is.
2.9.2.
Deze tegenvordering, voor zover niet al ontstaan vóór de faillietverklaring van FB, vloeit voort uit handelingen met FB vóór de faillietverklaring verricht, namelijk de overeenkomst van aanneming van werk tussen Proton en FB van 1 februari 2015.
2.9.3.
Zoals hiervoor gezegd, heeft de overeenkomst tussen FB en Proton van 1 februari 2015 weliswaar de strekking uitvoering te geven aan de overeenkomst van aanneming van werk tussen Proton en [naam 1] , maar is deze een zelfstandige overeenkomst van (onder)aanneming waarbij [naam 1] geen partij is.
2.9.4.
Het gaat hier om een vordering tot vergoeding van gestelde schade wegens wanprestatie van FB onder de overeenkomst met Proton van 1 februari 2015. Gesteld noch gebleken is dat Proton deze tegenvordering (in eigen naam, maar) ten behoeve van [naam 1] instelt (op de voet van het kribbenbijter-arrest).
2.9.5.
De Curator handhaaft de betwisting door FB dat tussen Proton en FB was overeengekomen of dat uit de opdracht van Proton voortvloeide dat FB bij flensverbindingen sluitringen en vet diende toe te passen. Die betwisting is overwogen in rov. 3.11.6 van het tussenvonnis. Het lag daarom op de weg van Proton om specifiek aan te geven in welke contractsbepalingen of andere voorschriften aan FB was opgedragen om de flensverbindingen wel zo uit te voeren.
Proton heeft daartoe verwezen naar e-mail correspondentie van februari 2016 (productie 22) en een brief van [naam 1] aan Proton van 9 januari 2018 (productie 23).
In de e-mail correspondentie vroeg [naam 2] van Tebodin, kennelijk optredende namens [naam 1] , aan onder anderen [naam 3] van FB om opgave van de “aanhaalmomenten (Tabel)” van de bouten en moeren bij de flensverbindingen. [naam 3] reageerde daarop door per e-mail een kopie van een opgave van aanhaalmomenten met daarbij een tabel van “ [naam 4] ” door te sturen. De Curator wijst erop dat in die opgave door [naam 4] weliswaar onder meer wordt vermeld “insert the washers” (plaats de sluitringen) en “clean and grease the bolts” (maak de bouten schoon en vet ze in), maar dat FB die teksten van [naam 4] doorstuurde om de aanhaalmomenten en de tabel door te geven, niet om aan te geven welke instructies [naam 4] overigens meedeelde, en dat daarom uit de e-mail van [naam 3] niet kan worden afgeleid dat FB dat voorschrift van Proton had gekregen of anderszins had aanvaard.
In de brief van [naam 1] van 9 januari 2018 (toen FB al in faillissement verkeerde) staat dat [naam 1] aan Proton heeft opgedragen om volgens “specifications MS 413.02” te werken, waarin sluitringen en het invetten van bouten en moeren wordt voorgeschreven. In die brief wordt niet vermeld dat (en op welke wijze) ook aan FB was opgedragen om volgens die specificatie te werken.
De Curator heeft voorafgaande aan de pleidooien de gehele overeenkomst tussen Proton en FB van 1 februari 2015 met alle bijlagen overgelegd. Die had Proton daarom voorliggen toen zij haar akte nam en de e-mail correspondentie van februari 2016 en de brief van [naam 1] van 9 januari 2018 in het geding bracht. Gesteld noch gebleken is dat in de overeenkomst van 1 februari 2015 of in de bijlagen daarbij is voorgeschreven dat FB de “specifications MS 413.02” van [naam 1] diende te volgen of dat uit een ander voorschrift volgt dat FB sluitringen en vet diende toe te passen.
De e-mail correspondentie van februari 2016 en de brief van [naam 1] van 9 januari 2018 tonen daarom niet aan dat tussen Proton en FB is overeengekomen dat FB bij de flensverbindingen sluitringen en vet diende toe te passen. Een toerekenbare tekortkoming door FB is dus (nog) niet aangetoond.
2.9.6.
Proton stelt dat ten gevolge van die omissie van FB schade is geleden ten belope van € 2.600.000,-.
2.9.7.
Hoewel van Proton verwacht mocht worden dat zij zou aantonen dat en waarom zij, Proton, tot dat beloop, althans een groter beloop dan de ingevolge het tussenvonnis toewijsbare vordering van FB, de betreffende kosten voor haar rekening had gekregen én dat die kosten in de verhouding met FB voor rekening van FB komen, heeft Proton volstaan met te stellen:
  • dat [naam 1] een kostenoverzicht d.d. 12 september 2019 heeft opgesteld (productie 26 van Proton);
  • dat facturen door [naam 1] zijn voldaan (productie 27 van Proton);
  • dat Proton diverse aansprakelijkstellingen van [naam 1] heeft ontvangen;
  • dat de schade als gevolg van de lekkages niet wordt gedekt onder de door Proton voor het project gesloten CAR-verzekering.
Proton stelt niet dat zij aan [naam 1] schade heeft vergoed of daartoe ten opzichte van [naam 1] aansprakelijk is tot een deel of het gehele beloop van de ingevolge het tussenvonnis toewijsbare vordering van FB. Gezien het tijdsverloop sedert de oplevering van het project (van maart of juni 2016 tot september 2019 toen Proton haar akte nam) mag worden aangenomen dat inmiddels duidelijkheid is ontstaan tussen Proton en [naam 1] over de eventuele aansprakelijkheid van Proton voor de door [naam 1] opgestelde kosten. Echter, Proton heeft geen bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij tot een deel of het gehele beloop van de ingevolge het tussenvonnis toewijsbare vordering van FB aansprakelijk is jegens [naam 1] én dat zodanige aansprakelijkheidsschade aan FB valt toe te rekenen.
2.9.8.
Kennelijk gaat het ook hier om een voorwaardelijke tegenvordering, namelijk onder de voorwaarden dat Proton terzake aansprakelijk is jegens [naam 1] en FB terzake aansprakelijk is jegens Proton. Daarmee betreft ook dit een (dubbel) onzekere tegenvordering op FB. Uit het vorenstaande blijkt voorts dat de omvang van deze tegenvordering vooralsnog niet bepaalbaar is.
2.9.9.
Daarom heeft Proton onvoldoende gesteld om deze tegenvordering te kunnen verrekenen in het kader van artikel 53 Fw of haar tot nader bewijs van die tegenvordering te kunnen toelaten, nog daargelaten de verweren van de Curator dat de gestelde schade niet is veroorzaakt door een omissie van FB en dat FB ingevolge met Proton overeengekomen contractsbepalingen niet voor de gestelde schade aansprakelijk is.
2.10.
De slotsom is dat de gestelde tegenvorderingen niet voor verrekening in het kader van artikel 53 Fw in aanmerking komen.
2.11.
Op de voet van het tussenvonnis zal de rechtbank Proton veroordelen om de onder 2.3 genoemde bedragen vermeerderd met rente aan de Curator te betalen.
2.12.
FB vorderde € 4.714,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft Proton niet zelfstandig bestreden.
Gezien de talrijke in juni en juli 2016 door FB ondernomen stappen om in der minne betaling te verkrijgen, acht de rechtbank de gevorderde kosten niet onredelijk. Daarom zal de rechtbank de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen als gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen vanaf de dag van dagvaarding, 29 december 2016.
2.13.
De rechtbank zal Proton als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De rechtbank zal de aan de zijde van FB en de Curator tot dit vonnis gevallen proceskosten als volgt begroten:
  • griffierecht € 3.894,00
  • beslagkosten € 1.037,58
  • dagvaardingskosten € 79,81
  • salaris advocaat
totaal € 26.704,39.
Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis betaald dienen te zijn, bij gebreke waarvan de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van de proceskosten verschuldigd wordt.
2.14.
Proton heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Gezien het faillissement van FB acht de rechtbank het bezwaar van Proton steekhoudend. Daarom zal de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank,
3.1.
in de zaak in conventie:
3.1.1.
veroordeelt Proton om aan de Curator te betalen de bedragen:
  • € 292.074,85 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente bedoeld in artikel 6:119a BW te berekenen met ingang van 16 juni 2016; en
  • € 98.156,70 te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen met ingang van 22 maart 2017; en
  • € 4.714,00 te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen met ingang van 29 december 2016;
3.1.2.
veroordeelt Proton in de proceskosten;
begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van de Curator gevallen proceskosten op € 26.704,39;
bepaalt dat het bedrag van de proceskosten binnen veertien dagen na deze uitspraak betaald dient te zijn en dat bij gebreke daarvan vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van de proceskosten verschuldigd wordt;
3.1.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
3.2.
in de zaak in reconventie: verstaat dat de zaak is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
1928/2221