In deze zaak vorderde JJR Vastgoed B.V. betaling van huurachterstand van gedaagden, die gebruik maakten van units van JJR Vastgoed. De huurovereenkomst was niet schriftelijk vastgelegd, maar partijen hadden wel een overeenkomst in de praktijk tot stand gebracht. Gedaagden voerden aan dat er geen huurovereenkomst was omdat er geen contract was ondertekend, maar de kantonrechter oordeelde dat de handelswijze van partijen voldoende was om een huurovereenkomst aan te nemen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de boeterente af, maar kende de wettelijke handelsrente toe over de huurachterstand. De vordering tegen de bestuurder van de gedaagde stichting werd afgewezen, omdat er geen persoonlijk verwijt kon worden gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurachterstand, die werd vastgesteld op € 9.888,12, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten werden ook aan gedaagden opgelegd.