ECLI:NL:RBROT:2019:9051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
KTN-7843428_20112019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand zonder ondertekende huurovereenkomst

In deze zaak vorderde JJR Vastgoed B.V. betaling van huurachterstand van gedaagden, die gebruik maakten van units van JJR Vastgoed. De huurovereenkomst was niet schriftelijk vastgelegd, maar partijen hadden wel een overeenkomst in de praktijk tot stand gebracht. Gedaagden voerden aan dat er geen huurovereenkomst was omdat er geen contract was ondertekend, maar de kantonrechter oordeelde dat de handelswijze van partijen voldoende was om een huurovereenkomst aan te nemen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de boeterente af, maar kende de wettelijke handelsrente toe over de huurachterstand. De vordering tegen de bestuurder van de gedaagde stichting werd afgewezen, omdat er geen persoonlijk verwijt kon worden gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurachterstand, die werd vastgesteld op € 9.888,12, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten werden ook aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7843428 CV EXPL 19-4083
uitspraak: 14 november 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JJR Vastgoed B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. ten Katen van HWTK Advocatuur B.V.,
tegen
1. de stichting
[naam gedaagde 1] ,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
vertegenwoordigd door [naam gedaagde 2] , bestuurder, en
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
die voor zichzelf optreedt,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘JJR Vastgoed’, ‘ [naam gedaagde 1] ’ en ‘ [naam gedaagde 2] ’. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden tezamen aangeduid als gedaagden.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 4 juni 2019, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 18 juli 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de voorafgaand aan de comparitie van partijen door JJR Vastgoed overgelegde productie;
de voorafgaand aan de comparitie van partijen door gedaagden overgelegde productie;
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019;
de akte van de zijde van JJR Vastgoed.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[naam gedaagde 1] heeft gedurende de periode 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2018 gebruik gemaakt van de Units 0.04 en B4 (hierna: units) van JJR Vastgoed aan de [adres] .
2.3
Door [naam gedaagde 1] is voor het gebruik van de units op zijn minst een totaalbedrag van € 4.688,75 aan JJR Vastgoed betaald.
2.4
[naam gedaagde 1] is een vrijwilligersorganisatie en daarom niet btw-plichtig.
2.5
Door en namens JJR Vastgoed is [naam gedaagde 1] aangemaand tot betaling van de resterende betalingsachterstand.

3.Het geschil

3.1
JJR Vastgoed vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot:
  • betaling van een bedrag van € 15.187,14 aan huurachterstand;
  • betaling van een bedrag van € 7.200,- aan boeterente;
  • betaling van een bedrag van € 926,87 aan buitengerechtelijke kosten;
  • betaling van de proceskosten;
mocht de boeterente niet worden toegekend dan verzoekt JJR Vastgoed gedaagden te veroordelen in de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat zij in verzuim zijn.
3.2
JJR Vastgoed heeft nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ten grondslag gelegd. Gedaagden hebben een totaalbedrag van € 15.187,14 aan huurachterstand over de maanden mei 2017 tot en met mei 2018 onbetaald gelaten ondanks meerdere betalingsverzoeken. Naast voormelde hoofdsom wordt een boeterente van € 7.200,- gevorderd op grond van artikel 23.2 van de algemene voorwaarden. Daarnaast worden ook de buitengerechtelijke kosten van € 926,87 gevorderd.
3.3
[naam gedaagde 1] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en voert daartoe het volgende aan. Er is geen huurovereenkomst tot stand gekomen met JJR Vastgoed doordat er geen huurcontract is opgemaakt. Wel was er een vergoeding van € 1.050,- per maand overeengekomen met JJR Vastgoed. Er zijn ook meerdere termijnen betaald. De bedrijfsruimte is voor 31 mei 2018 weer opgeleverd aan JJR Vastgoed. Door JJR Vastgoed is toegezegd het dossier te sluiten als de huurruimte voor 31 mei 2018 zou worden opgeleverd.

4.De beoordeling

Aansprakelijkheid [naam gedaagde 2]

4.1
Nu JJR Vastgoed zowel [naam gedaagde 1] als [naam gedaagde 2] heeft gedagvaard zal allereerst de vraag worden beantwoord of [naam gedaagde 2] ook in zijn privévermogen aansprakelijk gehouden kan worden. [naam gedaagde 2] is bestuurder van [naam gedaagde 1] .
4.2
In beginsel is een bestuurder van een stichting voor de schulden van de stichting niet persoonlijk aansprakelijk. De bestuurder kan echter wel aansprakelijk zijn voor de schulden van de stichting indien hij als bestuurder een onrechtmatige daad heeft begaan. Bij de beoordeling of van een dergelijke onrechtmatige daad sprake is, dient het volgende door de Hoge Raad gegeven kader als uitgangspunt te worden genomen (zie HR 8 december 2006, NJ 2006, 659).
4.3
Ter zake van de benadeling van een schuldeiser van een rechtspersoon door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, zal naast de aansprakelijkheid van de rechtspersoon mogelijk ook grond kunnen zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (1) namens de rechtspersoon heeft gehandeld of (2) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de rechtspersoon onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.4
Voor de onder (1) bedoelde gevallen geldt de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de rechtspersoon kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de rechtspersoon aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. In de onder (2) bedoelde gevallen kan de bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
4.5
JJR Vastgoed heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat [naam gedaagde 2] als bestuurder ook aansprakelijk is, aangevoerd dat [naam gedaagde 2] de [naam gedaagde 1] een huurovereenkomst heeft laten aangaan waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat de [naam gedaagde 1] die niet zou kunnen nakomen.
4.6
Vast staat dat [naam gedaagde 1] last had van opstartproblemen. [naam gedaagde 2] wist dus dat de financiële situatie van [naam gedaagde 1] op dat moment niet rooskleurig was. Dat betekent echter nog niet dat [naam gedaagde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt dan wel dat hij wist dat hij zijn verbintenissen niet meer kon nakomen. [naam gedaagde 2] heeft er immers alles aan gedaan om van [naam gedaagde 1] alsnog een goed lopende stichting te maken. Het is dan ook niet onbegrijpelijk en onredelijk dat [naam gedaagde 2] een huurovereenkomst is aangegaan voor zijn stichting. Ook heeft [naam gedaagde 1] meerdere betalingen verricht. Bovendien is door JJR Vastgoed niet gesteld of gebleken dat [naam gedaagde 1] niet aan haar betalingsverplichting kon voldoen gelet op haar financiële positie noch dat zij geen verhaal kon of kan bieden.
4.7
Het voorgaande betekent dat [naam gedaagde 2] in zijn hoedanigheid als bestuurder van [naam gedaagde 1] niet in zijn privévermogen aansprakelijk kan worden gehouden om de openstaande huurachterstand aan JJR Vastgoed te vergoeden. De vordering jegens [naam gedaagde 2] wordt dan ook afgewezen.
Huurovereenkomst
4.8
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, zoals JJR Vastgoed stelt. Vooropgesteld wordt dat het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, afhankelijk is van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.
4.9
Artikel 7:201 lid 1 BW bepaalt dat huur een overeenkomst is, waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Deze elementen van de wettelijke omschrijving zijn echter niet van doorslaggevende betekenis voor de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst. Van belang is namelijk onder meer of in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van een overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en de strekking van de overeenkomst van dien aard zijn dat deze in hun geheel beschouwd als huurovereenkomst kunnen worden aangemerkt (HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673).
4.1
De kantonrechter is van oordeel dat de rechtsverhouding tussen partijen kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.11
JJR Vastgoed heeft aangevoerd dat zij de units ter beschikking heeft gesteld aan [naam gedaagde 1] . Dit is door [naam gedaagde 1] ter zitting erkend. Eveneens heeft zij toegelicht dat zij de beschikking had over de sleutels van beide units en daar meerdere maanden gebruik van heeft gemaakt. Ook is door [naam gedaagde 1] aangevoerd dat zij daarvoor een zekere tegenprestatie heeft voldaan aan JJR Vastgoed. Dat [naam gedaagde 1] , volgens haar, geen schriftelijke huurovereenkomst van JJR Vastgoed heeft ontvangen, maakt niet dat er geen huurovereenkomst tussen partij tot stand kan zijn gekomen. Gelet hierop moet het ervoor gehouden worden dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Dat partijen de overeenkomst niet hebben ondertekend doet daar evenmin aan af nu de huurovereenkomst uit de handelingen van partijen kan worden afgeleid en een schriftelijke bevestiging daarvan geen vereiste is.
Huurprijs
4.12
Tussen partijen is niet in geschil dat de huurovereenkomst is ingegaan per 1 mei 2017 voor de duur van twee jaar, zodat ook de kantonrechter van die datum en duur zal uitgaan. Dan is vervolgens de vraag wat partijen zijn overeengekomen over de huurprijs van de units.
4.13
Door [naam gedaagde 1] is ter zitting aangevoerd dat zij een huurbedrag van € 1.050,- per maand was overeengekomen met JJR Vastgoed. Dit wordt door JJR Vastgoed betwist. JJR Vastgoed voert in dat kader aan dat de huurprijs van € 1.050,- exclusief de extra vergoeding van artikel 4.2 van de huurovereenkomst is. Ingevolge artikel 4.2 van de huurovereenkomst is een huurder een afzonderlijke vergoeding aan de verhuurder verschuldigd indien zij geen btw verschuldigd is.
4.14
Voor zover JJR Vastgoed zich erop beroept dat artikel 4.2 van de huurovereenkomst van toepassing is, gaat dit niet op. Vast staat immers dat tussen partijen geen schriftelijk huurcontract is overeengekomen, maar dat de huurovereenkomst voortvloeit uit de handelswijze van partijen. De ter zitting aangevoerde stelling van JJR Vastgoed dat zij de huurovereenkomst ter hand heeft gesteld aan [naam gedaagde 1] en zij daardoor op de hoogte had moeten zijn van de geldende bepalingen van de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden, kan haar niet baten nu dit door JJR Vastgoed niet, althans onvoldoende, gemotiveerd is onderbouwd en [naam gedaagde 1] dit ter zitting uitdrukkelijk heeft weersproken.
4.15
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [naam gedaagde 1] in de gegeven omstandigheden mocht verwachten dat er een huurbedrag van € 1.050,- was overeengekomen. Dit blijkt bovendien ook uit de door JJR Vastgoed overgelegde mail van 19 september 2019 van de heer Van Helden.
Huurachterstand
4.16
JJR Vastgoed heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 1 mei 2018. [naam gedaagde 1] heeft zich daartegen niet verzet. Door [naam gedaagde 1] is aangevoerd dat zij op 31 mei 2018 de units heeft opgeleverd aan JJR Vastgoed. Er kan dan ook worden vastgesteld dat [naam gedaagde 1] over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2018 een totaalbedrag van € 13.650,- (13 x € 1.050,-) aan huurpenningen (12 maanden) en gebruiksvergoeding (1 maand) verschuldigd was aan JJR Vastgoed. Dat [naam gedaagde 1] meer betalingen heeft verricht dan het door JJR Vastgoed aangevoerde bedrag van € 4.688,75 is door [naam gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 8.961,25 (€ 13.650,00 -/- € 4.688,75) aan achterstand over de periode 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2018 toewijzen.
Finale kwijting
4.17
Voor zover [naam gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat zij met JJR Vastgoed was overeengekomen dat het dossier zou worden gesloten en JJR Vastgoed niks meer van haar te vorderen heeft als zij uiterlijk op 31 mei 2018 de units zou hebben ontruimd en verlaten, kan dit haar niet baten nu dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is onderbouwd en dit door JJR Vastgoed is weersproken.
Boeterente
4.18
JJR Vastgoed heeft voorts op grond van artikel 23.2 van de algemene voorwaarden een boeterente voor een bedrag van € 7.200,- gevorderd. Uit hetgeen onder 4.14 is overwogen en beslist volgt dat het gelet op de betwisting van [naam gedaagde 1] op de weg van JJR Vastgoed had gelegen om nader te onderbouwen dat [naam gedaagde 1] de bepalingen van de huurovereenkomst alsmede de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Nu JJR Vastgoed dit heeft nagelaten wordt de vordering van JJR Vastgoed voor wat betreft de boeterente dan ook afgewezen.
Wettelijke handelsrente
4.19
Vast staat dat [naam gedaagde 1] niet binnen de vervaltermijn van de facturen aan haar betalingsverplichtingen jegens JJR Vastgoed heeft voldaan. Dit betekent dat [naam gedaagde 1] in verzuim verkeerde. De door JJR Vastgoed gevorderde wettelijke (handels)rente over de huurachterstand zal dan ook als niet betwist worden toegewezen. De rente zal worden toegewezen over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de vervaldag van de maandtermijn tot de dag van algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.2
JJR Vastgoed maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uit de door JJR Vastgoed overgelegde stukken blijkt dat JJR Vastgoed meerdere brieven aan [naam gedaagde 1] heeft gestuurd om [naam gedaagde 1] te bewegen over te gaan tot betaling van de huurachterstand. Het door JJR Vastgoed gevorderde bedrag van € 926,87 aan buitengerechtelijke incassokosten, wat in overeenstemming is met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, wordt dan ook toegewezen.
4.21
[naam gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering jegens [naam gedaagde 2] af;
veroordeelt [naam gedaagde 1] aan JJR Vastgoed te betalen een bedrag van € 9.888,12, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de vervaldag van de maandtermijn tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van JJR Vastgoed vastgesteld op € 972,- aan griffierecht, € 88,09 aan dagvaardingskosten en € 750,-aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789