ECLI:NL:RBROT:2019:8795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
ROT 18/5999, ROT 18/6000, ROT 18/6001 ROT 18/6002 en ROT 18/6003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet voor kinderen en verzorgende grootmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet. Eiseres, de grootmoeder van de kinderen, had aanvragen om bijstand ingediend voor haarzelf en haar kleinkinderen. De gemeente Rotterdam had eerder de aanvragen afgewezen, maar na bezwaar werd aan eiseres bijstand toegekend als gift. De kinderen kregen echter geen bijstand, omdat de gemeente stelde dat er geen procesbelang was, aangezien de grootmoeder al bijstand ontving.

Eiseres en de kinderen hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de gemeente. Tijdens de zitting op 18 april 2019 is het onderzoek geschorst, omdat de gemeente bereid was eerdere besluiten te heroverwegen. Uiteindelijk heeft de gemeente alsnog bijstand toegekend aan de oudste kleinkinderen, maar eiseres was van mening dat de bijstand te laag was en dat er recht was op bijstand met terugwerkende kracht.

De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het rechtvaardigden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat de door haar aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De beroepen van eiseres en de kinderen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 18/5999, ROT 18/6000, ROT 18/6001,
ROT 18/6002 en ROT 18/6003

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2019 in de zaken tussen

1. [eiseres] ,te [woonplaats eiseres] , eiseres,
2. [eiser 2]( [voornaam eiser 2] ),
[eiser 3]( [voornaam eiser 3] ),
[eiser 4]( [voornaam eiser 4] ) en
[eiser 5]( [voornaam eiser 5] ), allen te [woonplaats eisers] , eisers, hierna mede te noemen: de kinderen,
gemachtigde: mr. J.H. Kruseman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Zonneveld.

Procesverloop

Bij besluiten van 5 juli 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de op 25 mei 2018 op grond van de Participatiewet (Pw) ten behoeve van eisers ingediende aanvragen om bijstand afgewezen en eiseres, de verzorgende oma, met ingang van 31 mei 2018 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. In verband met het onderzoek naar de verblijfstitel van eiseres heeft verweerder de bijstand toegekend als geldlening.
Tegen deze besluiten is namens eiseres en eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 september 2018 heeft verweerder de als lening aan eiseres toegekende bijstand omgezet in een gift.
Bij besluiten van 12 oktober 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, in die zin dat aan haar met ingang van 25 mei 2018 bijstand wordt toegekend. De ten behoeve van de kinderen gemaakte bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder ontbreekt het procesbelang omdat aan de oma van de kinderen bijstand is toegekend.
Eiseres en eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. drs. R. Imkamp , die namens de gemachtigde van eiseres en eisers optrad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat verweerder zich bereid heeft verklaard om een tweetal eerdere (niet bestreden) besluiten van 20 december 2017 tot afwijzing van de aanvraag om bijstand voor de twee oudste kinderen ( [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] ) nader te bezien.
In dat kader heeft verweerder, na ontvangst van nadere stukken, bij besluiten van 29 mei 2019 aan [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] van 27 november 2017 tot en met 24 mei 2018 ambtshalve alsnog bijstand toegekend (‘baby in de bijstand’).
Eiseres en eisers hebben hierin geen aanleiding gezien de beroepen in te trekken en hebben nadere stukken overgelegd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Aanvragen van 27 november 2017
1.1.
Vanaf 16 oktober 2017 is de dochter van eiseres, [naam dochter eiseres] ( [naam dochter eiseres] ), langdurig gedetineerd geraakt in Frans-Guyana. De jongste twee kinderen, [voornaam eiser 4] en [voornaam eiser 5] , verbleven op dat moment bij hun moeder. De kinderen zijn in januari 2018 naar Nederland gebracht en weer thuis gaan wonen. De twee oudste kinderen, [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] , zijn in Nederland gebleven, waar eiseres voor hen heeft gezorgd. Eiseres is daartoe in het huis van [naam dochter eiseres] aan de [adres] te Rotterdam gaan wonen.
1.2.
Omdat de aan [naam dochter eiseres] toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 oktober 2017 is beëindigd, heeft mevrouw [naam wijkteammedewerker] , wijkteammedewerker van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam, op 27 november 2017 een aanvraag om bijstand in de kosten van het levensonderhoud van [voornaam eiser 2] (11 jaar) en [voornaam eiser 3] (9 jaar) ingediend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een ingediende bijstandsaanvraag namens eiseres in die periode.
1.3.
Blijkens de rapportages van 20 december 2017 was de voogdij over [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] op dat moment niet geregeld; wel was het wijkteam betrokken en diverse andere instanties. Ook was er geregeld dat eiseres met de twee kinderen in de woning mocht blijven. Omdat de kinderen geen geldige legitimatiebewijs konden overleggen heeft verweerder de aanvragen van 27 november 2017 op 20 december 2017 afgewezen.
Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Aanvragen van 25 mei 2018
2.1.
Op 25 mei 2018 meldde mevrouw [naam wijkteammedewerker] per e-mail, gericht aan Werk en Inkomen, dat eiseres en de kinderen de afgelopen maanden hebben geleefd van de kinderbijslag en voedselpakketten, maar dat zowel de kinderbijslag als de voedselpakketten van de voedselbank zijn beëindigd. Namens eiseres diende zij een aanvraag om bijstand in.
2.2.
Op 29 mei 2018 diende ook de gemachtigde namens eiseres en de kinderen een aanvraag om bijstand in. Omdat eiseres de eerst verzorgende van de kleinkinderen is, beriep zij zich op het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2017:354).
2.3.
De onder 2.1. en 2.2. genoemde aanvragen hebben geleid tot de bestreden besluiten.
2.4.
Ten aanzien van de besluiten van 29 mei 2019 hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] weliswaar alsnog bijstand hebben verkregen (‘baby in de bijstand’), maar dat verweerder te weinig heeft toegekend. De norm voor kinderen die geen ouder / verzorger hebben die aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering is de bijstandsnorm voor 18- tot 20-jarigen plus woonkosten, aldus eisers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Gelet op de beroepsgronden en de informatie die eiseres en eisers in beroep hebben overgelegd, zijn thans nog de volgende feitelijke gronden van de beroepen ROT 18/6001, ROT 18/5999 en ROT 18/6000 in geding:
de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende bijstand (25 mei 2018 in plaats van 27 november 2017);
het maandelijks verhogen van de aan [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] toegekende norm (de jongerennorm), met een bedrag van € 380,-, omdat in de periode in geding maar een deel van de huur betaald is door middel van huurtoeslag.
Ingangsdatum aan eiseres verleende bijstand (ROT 18/6001)
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de toepassing van artikel 44 van de Pw (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1044) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hiervan is sprake indien het de betrokkene niet kan worden aangerekend dat hij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend.
4.2.
De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk was om eerder schriftelijk een aanvraag om bijstand in te dienen. Dat de rechtspositie van eiseres niet goed kon worden ingeschat, betekent niet dat eiseres niet in staat kon worden geacht eerder dan op 25 mei 2018 een aanvraag in te dienen. De verklaring van mevrouw [naam wijkteammedewerker] dat in november 2017 namens de twee oudste kleinkinderen bijstand is aangevraagd en dat, na telefonisch contact met verweerder, van het namens eiseres indienen van een aanvraag om bijstand is afgezien, brengt in dit oordeel geen verandering. Zoals verweerder heeft toegelicht, is er geen registratie van een dergelijk gesprek; er is niet duidelijk wanneer zou zijn gebeld en met wie is gesproken. De handelwijze van mevrouw [naam wijkteammedewerker] komt dan ook voor rekening en risico van eiseres.
In de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de CRvB van 24 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8031) ziet de rechtbank verder geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden, reeds omdat niet is gebleken van de verlening van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht aan eiseres.
Bij het oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijstandsverlening met terugwerkende kracht te rechtvaardigen, neemt de rechtbank tenslotte in aanmerking dat aan [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] alsnog met terugwerkende kracht bijstand is toegekend van 27 november 2017 tot en met 24 mei 2018.
4.3.
Het beroep van eiseres is dan ook ongegrond.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De norm voor de toekenning van bijstand aan [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] (ROT 18/5999 en ROT 18/6000)
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de omvang van de resterende beroepen van [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] wordt beperkt door de aan de primaire besluiten voorafgaande aanvraag van 25 mei 2018.
5.2.
Op basis van de beschikbare gegevens staat vast dat eerst op 5 oktober 2018 een aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend voor woonkosten, dat verweerder deze aanvraag bij besluit van 28 november 2018 buiten behandeling heeft gesteld en dat tegen dit besluit bezwaar is gemaakt.
5.3.
Nu het besluit van 28 november 2018 ziet op een latere aanvraag en niet strekt tot intrekking of wijziging – in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht – van de bestreden besluiten (die betrekking hebben op algemene bijstand), kan het niet toekennen van bijzondere bijstand voor woonkosten niet bij de behandeling van de beroepen van [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] tegen de bestreden besluiten worden betrokken.
5.4.
De rechtbank merkt geheel ten overvloede op dat uit de brief van 2 juli 2019 van verweerder volgt dat de Belastingdienst, ondanks de detentie van [naam dochter eiseres] , de huurtoeslag tot en met 1 oktober 2018 heeft doorbetaald. Dus kennelijk ook in de periode hier in geding, de periode van 25 mei 2018 (datum aanvraag) tot en met de datum van het besluit op de aanvraag (5 juli 2018).
5.5.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de bezwaren van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met de toekenning van bijstand aan eiseres (als gift) hebben eisers immers geen zelfstandig recht op bijstand. De beroepen van [voornaam eiser 2] en [voornaam eiser 3] zijn daarom ongegrond.
5.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
ROT 18/6002 en ROT 18/6003
6. De ten behoeve van de beroepen van de twee jongste kleinkinderen, [voornaam eiser 4] en [voornaam eiser 5] , ingediende gronden behoeven, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en onder 3. is opgenomen, geen bespreking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres ongegrond;
  • verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. A.P. Hameete en
mr. A.M.J. Adriaansen, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.