Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 21 augustus 2019;
- het oproepingsexploot van 25 september 2019.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht om een voorlopige voorziening en om toekenning van een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet dat hij betwistte. De werknemer was sinds 14 maart 2019 in dienst als beveiliger en werd op 27 juni 2019 op staande voet ontslagen. De werknemer betwistte de redenen voor het ontslag en stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever is niet verschenen tijdens de zittingen, wat leidde tot een beoordeling op basis van de stellingen van de werknemer.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk ontslag. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 2.000,00 bruto, evenals een vergoeding op basis van artikel 7:672 lid 10 BW, gelijk aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had voortgeduurd. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.