ECLI:NL:RBROT:2019:8780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
7988334 VZ VERZ 19-16962
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding en vergoeding na onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht om een voorlopige voorziening en om toekenning van een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet dat hij betwistte. De werknemer was sinds 14 maart 2019 in dienst als beveiliger en werd op 27 juni 2019 op staande voet ontslagen. De werknemer betwistte de redenen voor het ontslag en stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever is niet verschenen tijdens de zittingen, wat leidde tot een beoordeling op basis van de stellingen van de werknemer.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk ontslag. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 2.000,00 bruto, evenals een vergoeding op basis van artikel 7:672 lid 10 BW, gelijk aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had voortgeduurd. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7988334 VZ VERZ 19-16962
uitspraak: 11 oktober 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. I.B. Jansse,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats verweerster] ,
verweerster,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna nader aangeduid als respectievelijk “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 21 augustus 2019;
  • het oproepingsexploot van 25 september 2019.
1.2
De mondelinge behandeling heeft eerst plaatsgevonden op 24 september 2019. [verzoeker] is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. I.B. Jansse. Namens [verweerster] is niemand ter zitting verschenen. De procedure is vervolgens aangehouden teneinde [verzoeker] in de gelegenheid te stellen [verweerster] per exploot op te roepen. De mondelinge behandeling is op 4 oktober 2019 voortgezet. Op die zitting is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. I.B. Jansse. Namens [verweerster] is niemand ter zitting verschenen.
1.3
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

3.Het verzoek

in het incident ex artikel 223 Rv
3.1
[verzoeker] heeft verzocht, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, [verweerster] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon van € 1.033,03 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten vanaf 27 juni 2019 alsmede tot het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf 14 maart 2019 op straffe van een dwangsom en tot betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten.
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
3.2
[verzoeker] heeft voorts (primair) verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en [verzoeker] toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden alsmede [verweerster] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon van € 1.033,03 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten en een bedrag van € 116,00 netto aan onkostenvergoeding alsmede W& S Safety te veroordelen tot het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf
14 maart 2019, een en ander op straffe van een dwangsom en tot betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten.
Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had voortgeduurd alsmede [verweerster] te veroordelen tot het verstrekken van de
de salarisspecificaties vanaf 14 maart 2019, een en ander op straffe van een dwangsom en tot betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
3.3
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[verzoeker] is met ingang van 14 maart 2019 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van beveiliger. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur en eindigt van rechtswege op 31 december 2019. [verweerster] heeft [verzoeker] per brief van 27 juni 2019 op staande voet ontslagen. [verzoeker] betwist dat sprake is geweest van de in de ontslagbrief genoemde redenen. [verzoeker] betwist alle aantijgingen die volledig uit de lucht gegrepen zijn. [verzoeker] heeft nimmer een collega op ontoelaatbare wijze bejegend, noch kwam hij te laat of heeft hij op onverantwoorde wijze op de motor gereden. Daarmee is geen sprake van een dringende reden die een ontslag op staande voet kan rechtvaardigen. Het ontslag op staande voet is voorts niet onverwijld gegeven, nu uit de ontslagbrief niet blijkt wanneer de gedragingen zich zou hebben voorgedaan.
3.4
Nu [verweerster] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW stelt [verzoeker] dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] . Het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] wordt nog eens verergerd door het feit dat zij na het ontslag op staande voet op 27 juni 2019 niets meer van zich heeft laten horen en bovendien tot tweemaal tot niet op de zitting is verschenen. [verzoeker] maakt naast de vergoeding over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou hebben geduurd aanspraak op een billijke vergoeding. Een bedrag van € 25.000,00 bruto acht [verzoeker] redelijk.

4.De beoordeling

in het incident ex artikel 223 Rv
4.1
Nu in deze beschikking een finale beslissing zal worden gegeven inzake het verzoek van [verzoeker] ex 7:681 BW is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van voornoemd artikel kan alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding zal met deze beschikking eindigen.
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
4.2
[verzoeker] heeft ter zitting het primair verzochte ingetrokken, zodat dit verzoek geen nadere beoordeling en beslissing meer behoeft. Nu [verzoeker] gebruik heeft gemaakt van de “switch” heeft hij berust in het ontslag. Daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd op 27 juni 2019.
vernietiging ontslag
4.3
Op grond van artikel 7:681 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Aldus dient te worden beoordeeld of [verweerster] [verzoeker] op goede gronden op staande voet heeft mogen ontslaan.
dringende reden
4.4
In artikel 7:671 lid 1 sub c juncto artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen vanwege een dringende reden. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
[verweerster] heeft in de ontslagbrief verschillende verwijtbare gedragingen van [verzoeker] opgenomen. [verzoeker] heeft die aantijgingen met klem betwist en heeft ook overigens aangevoerd dat de aan hem verweten gedragingen - zelfs als deze zouden komen vast te staan - geen dringende reden kunnen opleveren. Uit het door [verzoeker] ter zitting overgelegde betekeningsexploot blijkt dat [verweerster] correct voor de zitting van 4 oktober 2019 is opgeroepen. [verweerster] is echter zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Bij gebreke van verweer daartegen en op basis van de door [verzoeker] overgelegde stukken zal dan ook in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [verzoeker] . Dit houdt in dat er in rechte van zal worden uitgegaan dat geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet - met alle verstrekkende gevolgen van dien - kan rechtvaardigen. Nu geen sprake is van een dringende reden was [verweerster] reeds daarom niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen zoals bedoeld in artikel 7:677 BW.
billijke vergoeding
4.5
Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist. In een geval als bedoeld in dat artikel is reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, is het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar.
4.6
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie Hoge Raad 30 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:
1187, New Hairstyle). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.7
In aansluiting op het voorgaande neemt de kantonrechter bij de hoogte van de vaststelling van de billijke vergoeding in aanmerking dat [verzoeker] , gelet op zijn leeftijd en beroepsgroep, geen ongunstige positie op de arbeidsmarkt heeft. Dat neemt niet weg dat [verzoeker] mogelijk geconfronteerd zal worden met een (tijdelijke) inkomensdaling, gelet op de hoogte van een WW-uitkering, en omdat denkbaar is dat hij niet gelijk een nieuwe baan zal kunnen vinden. [verzoeker] heeft in dit verband ook ter zitting nader toegelicht dat hij op dit moment nog geen ander werk heeft gevonden. Hoewel [verweerster] [verzoeker] enerzijds ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, acht de kantonrechter het anderzijds van belang dat sprake is van een kort dienstverband dat zou eindigen op 31 december 2019. Zoals hierna zal blijken heeft [verzoeker] bovendien recht op een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin [verzoeker] zich thans bevindt wordt ook deze vergoeding betrokken. Compensatie van het loon vindt daarmee - zij het beperkt - al gedeeltelijk plaats. Gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 2.000,00 bruto zal worden toegekend. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken.
vergoeding artikel 7:672 lid 10 BW
4.8
[verzoeker] maakt aanspraak op betaling van een bedrag gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
De kantonrechter begrijpt dit verzoek aldus dat [verzoeker] aanspraak maakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. De partij die immers opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd. Vaststaat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld heeft opgezegd, terwijl zij daartoe niet bevoegd was. De in artikel 7:672 lid 10 BW genoemde vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Nu sprake is van een dienstverband korter dan vijf jaar bedraagt de opzegtermijn ingevolge artikel 7:672 lid 2
sub a BW één maand. Bij opzegging op 27 juni 2019 zou met inachtneming van de opzegtermijn van één maand de arbeidsovereenkomst zijn geëindigd op 1 augustus 2019.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging is dan ook gelijk aan het loon van € 1.033,03 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag over de periode van 27 juni 2019 tot
1 augustus 2019. Deze vergoeding zal aldus worden toegewezen.
salarisspecificaties
4.9
Op grond van artikel 7:626 BW is [verweerster] als werkgeefster gehouden aan [verzoeker] loonstroken te verstrekken. Het verzoek tot het verstrekken van de salarisspecificaties aan [verzoeker] is eveneens toewijsbaar. De daaraan verbonden dwangsom zal worden gemaximeerd op de wijze als in het dictum vermeld.
wettelijke verhoging
4.1
De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW is niet toewijsbaar. [verzoeker] heeft immers geen recht meer op loon vanaf 27 juni 2019 en heeft voorts (subsidiair) in de hoofdzaak geen aanspraak gemaakt op achterstallig loon tot de datum van ontslag.
buitengerechtelijke kosten
4.11
Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Gelet op de daarvoor gebruikelijke tarieven is een bedrag van € 300,00 aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar.
wettelijke rente
4.12
De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na datum van deze beschikking
proceskosten
4.13
[verweerster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Nu aan [verzoeker] een toevoeging is verleend worden de proceskosten toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

de kantonrechter:
in het verzoek ex artikel 223 Rv
wijst het verzoek (in al haar onderdelen) af;
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 2.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag, te rekenen vanaf twee weken na datum van deze beschikking;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW gelijk aan het loon van € 1.033,03 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, over de periode van 27 juni 2019 tot 1 augustus 2019;
veroordeelt [verweerster] tot het verstrekken aan [verzoeker] van de salarisspecificaties vanaf
14 maart 2019, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [verweerster] niet binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking aan deze veroordeling zal voldoen, met dien verstande dat [verweerster] maximaal een bedrag van € 2.000,00 aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 300,00 aan buitengerechtelijke kosten;
in alle verzoeken
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 231,00 aan griffierechten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde,
van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829