6.2.De rechtbank oordeelt als volgt. De termijn waarbinnen het winnend bod moet zijn betaald is twee weken na vergunningverlening. Dit is bepaald in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling. Dit is een algemeen verbindend voorschrift dat in beginsel exceptief kan worden getoetst indien een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit daarop wordt gebaseerd. Zowel het bekendmakingsbesluit als de vergunningvoorschriften voorzien in de verplichting tot betaling binnen twee weken na vergunningverlening. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze verplichting bij de intrekking van de vergunning niet meer aan de orde kan worden gesteld, omdat dit eerder had kunnen gebeuren door beroep in te stellen tegen het bekendmakingsbesluit. Voorts zijn de vergunningvoorschriften bij de vergunningen onherroepelijk geworden, omdat eiseres niet is opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar daartegen. De beslissing van verweerder om eiseres geen uitstel van betaling te verlenen is evenzeer onherroepelijk geworden. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door eiseres geen uitstel van betaling te verlenen.
7. De overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 1 hebben geen betrekking op de (gehandhaafde) intrekking van de vergunningen wegens het niet betalen van het bod, maar op het niet verlenen van uitstel voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst inzake digitale radio in allotment 8A en voor de ingebruiknameverplichting van kavel B05. Omdat de intrekking van de vergunningen enkel is gebaseerd op de het niet betalen van het bod, laat de rechtbank die gronden hier onbesproken.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
9. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1, dat strekt tot handhaving van de intrekking van de vergunningen, in stand kan blijven, kan eiseres met haar beroep tegen het bestreden besluit 2 niet meer bereiken wat haar daarmee voor ogen heeft gestaan, namelijk het ongedaan maken van intrekking van de vergunningen.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
10. Zelfs als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verweerder de verzoeken van eiseres tot uitstel voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst inzake digitale radio in allotment 8A en voor de ingebruiknameverplichting van kavel B05 niet had mogen afwijzen en haar bezwaren tegen de afwijzing van deze verzoeken niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren, dan zou eiseres daarmee in deze procedure niets meer kunnen bereiken. Een gegrond beroep tegen bestreden besluit 2 zou immers de intrekking van de vergunningen vanwege het niet voldoen aan de betalingsverplichting onverlet laten.
11. Omdat eiseres alleen procesbelang bij haar beroep tegen bestreden besluit 2 heeft indien daardoor de grondslag aan bestreden besluit 1 zou komen te ontvallen, laat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2018, onverlet dat eiseres (ook) thans geen procesbelang heeft bij haar beroep tegen bestreden besluit 2 (vgl. ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851). 12. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaren.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.