ECLI:NL:RBROT:2019:8714
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing schadevergoeding ex artikel 35 Wet Bopz met betrekking tot onrechtmatige vrijheidsberoving
Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een verzoeker die schadevergoeding eiste op grond van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De verzoeker, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, stelde dat hij onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd van 19 juli 2019 tot en met 22 augustus 2019, omdat de officier van justitie het voorschrift in artikel 6 lid 4 Wet Bopz niet had nageleefd. De rechtbank oordeelde dat de officier weliswaar een voorlopige machtiging had aangevraagd, maar dat dit niet leidde tot schadevergoeding omdat verzoeker geen nadeel had geleden. De rechtbank stelde vast dat verzoeker vanaf 19 juli 2019 zonder geldige Bopz-titel in de instelling verbleef, maar dat op 22 augustus 2019 alsnog een voorlopige machtiging was verleend. Hierdoor was er geen sprake van onrechtmatige vrijheidsberoving die rechtvaardigde dat schadevergoeding werd toegewezen.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 35 Wet Bopz werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat verzoeker nadeel had geleden door de vermeende schending van de Wet Bopz. De rechtbank benadrukte dat verzoeker, indien hij meende recht te hebben op schadevergoeding van Antes, dit via een dagvaardingsprocedure moest aanvechten op basis van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter A.C. Enkelaar in aanwezigheid van griffier J.D. Verburg.