Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Het procesverloop en de processtukken
2.De ontvankelijkheid van het verzoek
3.De beslissing
mr. M.V. van Baaren.
mr. J.J. van den Berg, rechters.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.V. van Baaren, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens een zitting op 6 september 2019. De verzoeker was aanwezig op deze zitting en had kennisgenomen van de gewraakte gedragingen. Echter, het verzoek tot wraking werd pas op 17 september 2019 ingediend, wat volgens de rechtbank te laat was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was gedaan, zoals vereist door artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden moet worden ingediend. De verzoeker voerde aan dat hij in maatschappelijke opvang woont en afhankelijk is van de beschikbaarheid van computers, maar de rechtbank oordeelde dat hij ook binnen deze omstandigheden het verzoek eerder had kunnen indienen. De termijn van elf dagen tussen de zitting en het indienen van het verzoek werd niet als acceptabel beschouwd. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.