In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde schorsing van het concurrentie- en relatiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was sinds 1 augustus 2016 in dienst bij de werkgever en had zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst per brief van 24 april 2017 omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werknemer stelde dat het concurrentie- en relatiebeding niet rechtsgeldig was, omdat het beding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nietig was en de omzetting naar onbepaalde tijd dit niet ongedaan maakte. De werkgever betwistte de vordering en stelde dat het beding wel degelijk rechtsgeldig was.
De kantonrechter oordeelde dat het concurrentie- en relatiebeding niet rechtsgeldig tot stand was gekomen, omdat het beding niet voldeed aan de vereisten van artikel 7:653 lid 2 BW, dat vereist dat zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen worden verwoord. De enkele omzetting van de arbeidsovereenkomst van bepaalde naar onbepaalde tijd maakte het beding niet rechtsgeldig. De rechter concludeerde dat de brieven van 24 april 2017 en 18 maart 2019 niet voldoende waren om een rechtsgeldig beding tot stand te brengen, omdat de arbeidsvoorwaarden niet als bijlage waren gevoegd en er geen uitdrukkelijke instemming van de werknemer was.
Daarom schorste de kantonrechter het concurrentie- en relatiebeding met onmiddellijke ingang en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. Dit vonnis is van belang voor de rechtsgeldigheid van concurrentie- en relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties van omzetting van tijdelijke naar onbepaalde tijd.