ECLI:NL:RBROT:2019:8591
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag met matiging
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over een opgelegde bestuurlijke boete van € 39.600,-- wegens het niet tijdig verstrekken van bescheiden aan de toezichthouder, in strijd met artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 augustus 2019 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Na beoordeling van de feiten, waaronder een controle door de Inspectie SZW op 24 september 2016, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser de gevraagde bescheiden niet tijdig heeft verstrekt, wat een overtreding van de Wml oplevert. Verweerder heeft de boete vastgesteld op basis van beleidsregels, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde boete onevenredig hoog is in verhouding tot de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van eiser. De rechtbank heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op € 8.000,--, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de beperkte omvang van het bedrijf van eiser en het feit dat de overtreding in wezen één gedraging betrof. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de boete gematigd.