2.3.Verweerder heeft vervolgens de - in bezwaar gehandhaafde - primaire besluiten genomen. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat eiseres in de periode van 1 juli 2011 tot 7 maart 2017 inkomsten heeft ontvangen op basis van een uurloon van € 28,93 en dat eiseres, gelet op het (geïndexeerde) maatmaninkomen van 9,72 per uur minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
3. Eiseres stelt in beroep, kort weergegeven, dat uit verweerders onderzoek niet kan worden afgeleid dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [naam] en daaruit inkomsten heeft ontvangen. De slechts samengevat weergegeven getuigenverklaringen bevatten daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Datzelfde geldt voor het onderzoek naar de telefoongegevens, terwijl deze bovendien slechts op korte periodes en dus niet op de gehele periode van 1 juli 2011 tot 7 maart 2017 betrekking hebben. Eiseres stelt verder dat een duidelijke berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO wordt, indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
Op grond van artikel 36a, eerste lid, van de WAO herziet verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover van belang, wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd.
In artikel 11a, eerste lid, van de TW, is bepaald, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, dat verweerder een dergelijk besluit herziet of intrekt, indien:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraken van 23 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1520) en van 10 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2240), gaat het bij besluiten tot korting van inkomsten uit arbeid en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat verweerder in het voorliggende geval feiten moet aandragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing van de artikelen 44 en 57 van de WAO en 11a en 20 van de TW is voldaan. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres in de periode van belang inkomsten heeft genoten, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.