ECLI:NL:RBROT:2019:8556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
10/153112-19 vordering TUL VV: 10/178106-18 en 10/068220-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke wederrechtelijke beroving van de vrijheid, mishandeling, diefstal en vernieling in een huiselijk geweld context

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijke wederrechtelijke beroving van de vrijheid, mishandeling, diefstal en vernieling. De feiten vonden plaats in de periode van juni 2019, waarbij de verdachte zijn vriendin heeft mishandeld en haar vrijheid heeft ontnomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juni 2019 in Schiedam zijn vriendin tegen haar wil in zijn auto heeft geduwd, wat heeft geleid tot een veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast heeft de verdachte haar mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en haar aan de haren te trekken. Op 25 juni 2019 heeft hij ook haar telefoon en een paar schoenen gestolen, evenals het vernielen van haar auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die bijzondere voorwaarden heeft gesteld voor de verdachte, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/153112-19
Parketnummers vordering TUL VV: 10/178106-18 en 10/068220-18
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie De IJssel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Verhoek heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing en een ambulante behandeling;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummers 10/178106-18 en 10/068220-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
Standpunt van de verdediging
De aangeefster heeft nadat zij door de verdachte in de auto werd geplaatst, meerdere mogelijkheden gehad om deze te verlaten. De deur zat niet op slot en er waren mensen in de omgeving om haar te helpen. Om die reden is er geen sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving geweest en moet de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Op 8 juni 2019 had de verdachte ruzie met aangeefster (zijn vriendin) in de woning van zijn tante. De verdachte wilde dat aangeefster met hem meeging, maar zij wilde dit niet. Uiteindelijk zijn zij samen naar buiten gegaan, waarna aangeefster heeft herhaald dat zij niet met hem mee wilde gaan. De verdachte heeft aangegeven dat hij wilde dat aangeefster meeging en dat hij haar anders zou meetrekken. Hierop is aangeefster weggerend. Twee medewerkers van de supermarkt waar zij naartoe rende, hebben verklaard dat aangeefster om hulp riep en en dat zij het magazijn inrende. Kort daarna reed de verdachte met zijn auto de parkeerplaats over en stopte voor het magazijn. De verdachte stapte uit, pakte aangeefster vast, nam haar mee naar zijn auto en duwde haar hier met kracht in. Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet met de verdachte mee wilde en dat zij door hem de auto is ingetrokken. Ze had tevergeefs haar voet tegen de bijrijdersportier van de auto gezet om te voorkomen dat deze dicht zou gaan. De verdachte is vervolgens met aangeefster weggereden.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat het portier van de auto waarin de verdachte aangeefster had geduwd niet op slot zat, doet daar niet aan af. Op het moment dat aangeefster gedwongen werd om in de auto te stappen is reeds sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast was de mogelijkheid voor aangeefster om de auto hierna weer te verlaten, gelet op de omstandigheden waarin ook angst een rol is kunnen gaan spelen, een louter theoretische.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Feit 2
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. Hij heeft verklaard dat hij de aangeefster op een gegeven moment wel heeft vastgepakt, maar niet in de keel heeft geknepen. Omdat er geen sprake was van pijn en letsel, kan er niet van mishandeling worden gesproken. De aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij die dag al last had van haar hoofd en dat zij niet kon verklaren of dit door het vastpakken door de verdachte erger is geworden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen moet worden verstaan ‘het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn’, maar onder omstandigheden ook ‘het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam’ (zie HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677).
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster bij haar keel en/of nek heeft gepakt is de rechtbank is van oordeel dat dit in ieder geval een onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van aangeefster heeft veroorzaakt. De rechtbank acht om die reden bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld.
Niet bewezen is dat de verdachte de aangeefster aan haar haren heeft getrokken en met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen, omdat hiervoor - naast de verklaring van de aangeefster zelf - voldoende bewijs ontbreekt.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van het bij de keel en/of nek vastpakken en vasthouden. Niet bewezen is dat de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtknepen en dat hij haar aan de haren heeft getrokken en met het hoofd tegen de muur heeft geslagen.
4.3.
Feit 3
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken, omdat uit het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs blijkt. De aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich niet meer kon herinneren of zij was geslagen, gestompt of aan de haren getrokken. Ook wist zij niet hoe ze aan de krassen op haar lichaam kwam. De getuigenverklaringen kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de getuigen niet hebben kunnen zien wat er in de auto gebeurde.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte met zijn bovenlichaam in de auto hing en haar aan de haren trok en haar verschillende keren sloeg. Ook getuige [naam getuige] heeft gezien dat de verdachte in de auto hing en degene achter het stuur aan het ‘rammen’ was. Door verbalisanten is waargenomen dat de aangeefster op haar borst roodachtige vlekken had en achter haar linkeroor zat een verwonding met bloed. De rechtbank is niet gebleken van een beletsel voor de waarneming van de getuige en heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de aangeefster, de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van de getuige [naam getuige] bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en op het lichaam en het hoofd te slaan .
4.4.
Feit 4
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken omdat de telefoon zijn eigendom was en hij deze alleen maar aan de aangeefster had uitgeleend. Omdat de verdachte hiermee enkel zijn eigen telefoon terug pakte, kan diefstal niet worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan een ander toebehoren in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht niet geheel samen valt met de civielrechtelijke eigendom en dat andere gevallen van zeggenschap over een object ook ‘toebehoren’ kunnen opleveren.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de telefoon voor de aangeefster heeft gekocht. Op de terechtzitting verklaarde hij anders, namelijk dat de telefoon van hemzelf was en dat de aangeefster deze slechts van hem leende. De aangeefster heeft verklaard dat zij de telefoon van de verdachte heeft gekregen en dat deze daarmee van haar was. Daarnaast had zij de telefoon al sinds lange tijd onder zich en was zij de dagelijkse gebruiker. De rechtbank gaat uit van de verklaring van de aangeefster en is van oordeel dat de telefoon in elk geval in strafrechtelijke zin aan haar toebehoorde. De verdachte heeft zich de telefoon wederrechtelijk toegeëigend toen hij deze van haar heeft weggenomen en heeft daarmee zich schuldig gemaakt aan diefstal.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan
4.5.
Feiten 5 en 6
De onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
1.
hij op 8 juni 2019 te Schiedam
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd,
door haar vast te pakken en vast te houden en (vervolgens) haar
(tegen haar wil) in de auto te zetten/duwen en (vervolgens) weg te rijden;
2.
hij op 8 juni 2019 te Vlaardingen
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar bij de keel en/of nek vast te pakken
en/of vast te houden;
3.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en op/tegen het hoofd en het lichaam te slaan;
4.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Rotterdam
een telefoon,
diegeheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Vlaardingen
een paar schoenen, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen schoenen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
6.
hij op 25 juni 2019 te Vlaardingen
opzettelijk en wederrechtelijk een auto (van het merk Chevrolet Matiz),
diegeheel aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Gelet op de inhoud van het dossier is er geen enkel misverstand over dat het onder 2 genoemde incident heeft plaatsgevonden in Vlaardingen en is geen verwarring mogelijk met andere gebeurtenissen, zodat de rechtbank er van uitgaat dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving die zich voor herstel door de rechtbank leent.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven

2.mishandeling

3.mishandeling

4.diefstal

5. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

6. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn vriendin. Ook heeft hij haar telefoon en haar auto vernield.
Door zijn handelen heeft de verdachte telkens op een agressieve wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Het is niet de eerste keer dat de verdachte wordt veroordeeld voor feiten die hij tegen zijn partner heeft begaan en de rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, meermalen in 2017 en 2018, is veroordeeld voor geweldsmisdrijven tegen zijn levensgezel / huiselijk geweld.
Rapportage
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 september 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is in 2017 en 2018 eerder veroordeeld voor huiselijk geweld, waarmee er sprake is van een delictpatroon. Buiten detentie is er geen sprake van een structurele dagbesteding en een inkomen ontbreekt. De verdachte zit in een relatie waarin discussies al snel lijken over te gaan in discussies die reeds enkele malen zijn geëscaleerd. Dit lijkt een patroon en de verdachte lijkt dit niet zelfstandig te kunnen doorbreken. De verdachte lijkt zelf geen problemen te ervaren, waardoor de reclassering vraagtekens zet bij zijn zelfinzicht. Mogelijk is er sprake van agressieregulatieproblematiek. Daarnaast zijn er zorgen over de houding van de verdachte ten opzichte van reclasseringstoezicht. In gesprek met de rapporteur geeft de verdachte echter aan dat hij bereid is om mee te werken en zijn houding te zullen verbeteren.
Op basis van het onderzoek acht de reclassering bemoeienis en bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Met het oog op het recidiverisico acht de reclassering het van belang dat de verdachte wordt aangemeld voor een intake bij De Waag, waarna een behandeling kan worden gestart. Het is van belang de vriendin van de verdachte hierbij te betrekken, om handv;ten aan te reiken in geval van conflictsituaties in de toekomst. De verdachte heeft aangegeven hiervoor open te staan.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog omdat de verdachte meermaals is veroordeeld inzake huiselijk geweld c.q. agressie in de afgelopen twee jaar.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering
- deelnemen aan de gedragsinterventie agressiebeheersing;
- volgen van ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Door de verdediging is verzocht een deel van de op te leggen straf als taakstraf op te leggen. De rechtbank vindt deze vorm van strafoplegging, gelet op de ernst van de feiten en de recidive, niet passend.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Ter terechtzitting zijn deze voorwaarden en de bijbehorende verplichtingen uitgebreid met de verdachte besproken. Hij heeft te kennen gegeven dit te begrijpen en hiervoor open te staan. Daarnaast is de verdachte nog samen met zijn vriendin, waardoor een stevig voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet gezien de recidive van de verdachte aanleiding aan deze voorwaarden een proeftijd van 3 jaar te verbinden.
Omdat er gezien het hoge recidivegevaar, de aard van de bewezenverklaarde delicten, het reclasseringsrapport en de houding van de verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, het volgen van een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing en ambulante behandeling en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 10/178106-18

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 5 december 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling jegens zijn levensgezel veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 14 weken, waarvan een gedeelte groot 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 20 december 2018.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer te leggen.
8.3.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht de proeftijd van het voorwaardelijk strafdeel te verlengen.
8.4.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 10/068220-18

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 juni 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling jegens zijn levensgezel veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 2 weken, waarvan een gedeelte groot 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 januari 2019.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer te leggen.
9.3.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht de proeftijd van het voorwaardelijk strafdeel te verlengen.
9.4.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 282, 300, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich bij Reclassering Nederland te Rotterdam melden wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de door de rechter bepaalde perioden blijven melden, zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet in een andere bijzondere voorwaarde zijn opgenomen;
2. de veroordeelde neemt - indien de reclassering dit nodig acht - actief deel aan de gedragsinterventie BORG of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training dit precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasserings-instelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 5 (vijf) weken, van de bij vonnis van 5 december 2018 van de politierechter (parketnummer 10/178106-18) in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 1 (één) week, van de bij vonnis van 12 juni 2019 van de politierechter (parketnummer 10/068220-18) in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Schiedam
opzettelijk [naam slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door haar vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) haar
(tegen haar wil) in de auto te zetten/duwen en/of (vervolgens) weg te rijden;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Schiedam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar bij de keel en/of nek vast te pakken
en/of vast te houden en/of (vervolgens) de keel dicht te knijpen en/of in
de nek te knijpen en/of aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken en/of met
haar, [naam slachtoffer] 's, hoofd tegen een muur te slaan;
3.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en/of
op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen;
4.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Rotterdam
een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Vlaardingen
(een) telefoon(s) en/of een paar schoenen, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen telefoon(s) en/of schoenen onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
6.
hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Vlaardingen
opzettelijk en wederrechtelijk
een auto (van het merk Chevrolet Matiz) , in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.