ECLI:NL:RBROT:2019:8101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 19/406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G.H. Amstelveen, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. N.D. Fritz. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal op basis van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De aanvraag werd op 29 augustus 2018 door verweerder afgewezen, omdat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium, op 19 december 2018, bevestigd na bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een rapport van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), dat concludeerde dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was. Eiser heeft betoogd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn ervaring in de makelaardij en zijn plannen om zijn netwerk te verbeteren, niet overtuigend geacht. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat het IMK-rapport zorgvuldig was opgesteld en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn bedrijf levensvatbaar was en dat verweerder terecht had besloten de aanvraag af te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.D. Fritz.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 juni 2018 een aanvraag om bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal ingediend ten behoeve van zijn bedrijf [naam bedrijf] , dat zich richt op de verhuur en verkoop van exclusieve woningen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) verzocht een bedrijfseconomisch onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het IMK heeft op 20 augustus 2018 een advies (het advies) uitgebracht. In het advies heeft het IMK geconcludeerd dat het bedrijf van eiser naar verwachting niet levensvatbaar zal zijn. Het IMK heeft aan die conclusie ten grondslag gelegd dat de bedrijfsformule onvoldoende onderscheidend is ten opzichte van de aanzienlijke concurrentie. Het bedrijf moet worden opgebouwd in een branche waar het aanbod aan huizen krimpend is en het beoogde uurtarief ligt boven het gemiddelde uurtarief van een NVM-makelaar. Er is echter geen sprake van een positieve onderscheiding in het dienstenaanbod. Zo is eiser alleen online vindbaar en biedt hij geen kwaliteitscertificeringen. Verder zijn er twijfels over eisers kennis en inzet op social media en kan eiser niet aantonen dat hij beschikt over een sterk netwerk aan zowel vraag- als aanbodzijde. Voorts ontbreekt een zakelijke vestigingslocatie en is er een schuldenlast. Tot slot acht het IMK de taakstellende omzet niet realiseerbaar.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Verweerder heeft deze conclusie gebaseerd op het onderzoek van het IMK.
3. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat zijn bedrijf wel levensvatbaar is.
3.1.
Tussen partijen is in geschil of het bedrijf van eiser levensvatbaar is in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz. Nu het hier gaat om een aanvraag rust de bewijslast van levensvatbaarheid naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) op eiser (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314).
3.2.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
3.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4408), kan een bijstandverlenend orgaan zich bij zijn besluitvorming inzake vragen over levensvatbaarheid van bedrijven baseren op adviezen van deskundige instanties als het IMK. Verweerder mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van het IMK, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of de juistheid ervan. Verder is volgens vaste rechtspraak van de Raad voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag bepalend, in dit geval 29 augustus 2018. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden
3.4.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het rapport door het IMK niet neutraal is opgesteld. Eiser stelt dat de consulente van het IMK, [naam] ( [naam] ), beschikte over een rapport van FBA Adviesgroep (FBA), op grond waarvan een eerdere aanvraag is afgewezen. Hij stelt dat [naam] , toen hij tijdens een gesprek over zijn ondernemingsplan niet direct antwoord kon geven op een vraag over zijn schulden, het rapport van FBA heeft gepakt en stelde dat zij de informatie wel in het rapport van FBA zou opzoeken. Volgens eiser is [naam] bewust of onbewust beïnvloed doordat zij in het bezit was van het FBA-rapport. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat er aanwijzingen zijn dat [naam] daadwerkelijk beschikte over het gehele rapport van FBA. Verweerder heeft in de besluitvorming toegelicht dat uit navraag bij het IMK is gebleken dat [naam] slechts beschikte over één pagina van het rapport van FBA, te weten de pagina die eiser zelf bij zijn aanvraag heeft overgelegd. Naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep heeft verweerder hierover nogmaals navraag gedaan. In een e-mailbericht van 27 september 2019 heeft [naam] verklaard dat het door haar van het RBZ ontvangen dossier niet het gehele FBA-rapport bevatte, dat enkel het door eiser zelf overgelegde schuldenoverzicht was bijgevoegd en dat zij van dit overzicht gebruikt heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank overweegt verder dat zelfs indien [naam] wel de beschikking had over het gehele rapport van FBA, dit niet zonder meer betekent dat het IMK-rapport niet objectief is opgesteld. Verweerder heeft de aanvraag van eiser aangemerkt als nieuwe aanvraag, heeft de aanvraag aan een nieuwe consulent toegedeeld en heeft een ander adviesbureau om advies gevraagd. Uit het rapport van het IMK blijkt niet dat [naam] bij het opstellen van het advies vooringenomen is geweest. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding [naam] als getuige te horen.
3.5.
Van eiser mag, mede gelet op zijn achtergrond, verwacht worden dat hij een behoorlijke mate van deskundigheid heeft over de markt waarop hij zich gaat begeven, de bedrijfsvoering die hij beoogt en de financiering van zijn bedrijf. De rechtbank verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2018 . Dat brengt mee dat van eiser mag worden verwacht dat hij concrete, voldoende onderbouwde tegenargumenten inbrengt tegen het advies.
3.6.
Het IMK heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfsformule onvoldoende onderscheidend ten opzichte van de concurrentie is. Eiser stelt dat het IMK dit onvoldoende heeft onderbouwd. Hij voert aan dat zijn ervaring in makelaarsland hem al onderscheidend maakt en dat de manier van handelen niet is veranderd. Bovendien houdt hij zijn kennis up to date en houdt hij de markt in de gaten. Daarnaast is hij van plan om derden in te schakelen om meer ervaring met social media te krijgen. Verder is het van ondergeschikt belang dat hij niet beschikt over een kwaliteitskeurmerk, nu het niet zozeer om de makelaar, maar om de woning gaat. Als de woning interesse wekt, zal de potentiële koper of huurder contact leggen met de makelaar. Verder is de woningmarkt niet verzadigd. Eiser richt zich bovendien op het hogere segment, zodat hij niet kan worden gelijkgesteld met menig makelaar.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het IMK heeft erop gewezen dat eiser zijn netwerk in de afgelopen jaren niet heeft onderhouden, dat het bijna tien jaar terug is dat hij in financiële problemen is geraakt, dat het bijna zes jaar terug is dat het faillissement is uitgesproken en dat het vroegere bedrijf van eiser inmiddels is opgevuld door concurrentie. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij sinds zijn faillissement niet meer in de makelaarsbranche werkzaam is geweest. Bovendien moet eisers bedrijf worden opgebouwd in een branche waar het aanbod van huizen krimpt en maakt de concurrentie standaard gebruik van social media, waar eiser onvoldoende ervaring mee heeft. Het IMK heeft er verder op gewezen dat het ontbreken van een kwaliteitskenmerk eiser niet ten goede komt aan zijn concurrentiepositie, nu potentiële klanten naar verwachting, in het algemeen en met name in het hogere segment, zoeken naar een betrouwbare en deskundige makelaar, omdat er forse financiële belangen op het spel staan. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het ontbreken van een kwaliteitskenmerk niet relevant zou zijn voor de beoogde klantenkring. Het had, gelet op eisers achtergrond, op zijn weg gelegen om met concrete tegenargumenten te onderbouwen waarom het advies van het IMK onjuist is. Eiser is hier niet in geslaagd.
3.7.
Het IMK heeft verder een taakstellende omzet van minimaal € 36.500,- exclusief btw berekend om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het IMK heeft echter een maximale omzet van € 18.000,- exclusief btw begroot, naar verwachting te behalen in het derde exploitatiejaar, waarbij het IMK een gunningsfactor van 25 % ten opzichte van een NVM-makelaar heeft gehanteerd. Het IMK acht de taakstellende omzet daarom niet realiseerbaar. Eiser stelt dat de door het IMK gebruikte gunningsfactor van 25 % ten opzichte van een NVM-makelaar niet reëel is, nu dit zou leiden tot slechts één transactie per jaar voor huurwoningen en vijf transacties per jaar voor koopwoningen. Hij heeft deze stelling echter niet met stukken onderbouwd. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd dat een taakstellende begroting van € 36.500,- exclusief btw wel realiseerbaar zou zijn.
3.8.
Het IMK heeft voorts meegewogen dat sprake is van een schuldenlast. Eiser stelt dat de omstandigheid dat sprake is van schulden niet maakt dat zijn bedrijf niet levensvatbaar is. Hij heeft toegelicht dat hij zijn schuldeisers een betalingsvoorstel wil doen tegen finale kwijting. Hij heeft de schuldeiser met de grootste vordering (Vesting Finance, € 75.878,-) nog geen concreet afbetalingsvoorstel gedaan, omdat hij zijn aanbod zonder het bedrijfskapitaal van het Bbz niet gestand kan doen. Vesting Finance staat volgens eiser open voor een afkoopregeling onder voorwaarden. Dit betekent echter nog niet dat eisers schuldenproblematiek inmiddels is opgelost. Dat brengt mee dat het IMK terecht rekening heeft gehouden met de bestaande schuldenlast van eiser.
3.9.
Gelet op het voorgaande heeft eiser de onjuistheid van de conclusies van het IMK onvoldoende onderbouwd. Ook heeft eiser geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit volgt dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is. De louter eigen verwachtingen van eiser vormen onvoldoende basis voor het toekennen van bedrijfskapitaal en periodieke bijstand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2018. Verweerder mocht daarom bij zijn besluitvorming uitgaan van het advies van het IMK en kon de aanvraag afwijzen op de grond dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is.
3.10.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.