ECLI:NL:CRVB:2016:4408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/1341 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag algemene bijstand en bedrijfskrediet op basis van levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft appellant op 15 mei 2013 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en een bedrijfskrediet van € 45.000,- op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft advies gevraagd aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft op 15 juli 2013 geadviseerd de aanvraag af te wijzen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn. Appellant heeft hierop gereageerd met een aangepast plan, maar het college heeft de aanvraag opnieuw afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 2 december 2013.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 augustus 2016 heeft appellant zich laten bijstaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van het IMK en de financiële situatie van appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf op het moment van de aanvraag moet plaatsvinden en dat het college zich terecht heeft gebaseerd op de adviezen van het IMK. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat het advies onzorgvuldig of ondeugdelijk was. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is uitgesproken op 15 november 2016.

Uitspraak

15/1341 BBZ
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2015, 14/246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F. Darwish.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 mei 2013 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en een bedrijfskrediet van € 45.000,- op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor het ontwikkelen en exploiteren van een website ter promotie van de verkoop van [2 soorten] wijnen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) te Baarn advies gevraagd over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft op 15 juli 2013 een adviesrapport (rapport A) uitgebracht. Het IMK heeft appellant aangemerkt als een startende ondernemer en geadviseerd de Bbz-aanvraag af te wijzen op de grond dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Appellant heeft op dat rapport gereageerd met een aanpassing van zijn plan (plan B). Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling op 8 april 2014 van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit het college in de gelegenheid gesteld het IMK een nieuw advies uit te laten brengen naar aanleiding van de door appellant bijgestelde plannen en de nadere informatie die door appellant in beroep is verstrekt. Op 22 juli 2014 heeft het IMK een verkort adviesrapport (rapport B) uitgebracht, waarin eveneens is geadviseerd de aanvraag af te wijzen omdat het bedrijf niet levensvatbaar is. Het college heeft dit rapport B ingebracht in de procedure bij de rechtbank. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.2.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. Plan B was bekend bij het college ten tijde van het nemen van het besluit op de aanvraag. Het college heeft op verzoek van de rechtbank plan B voor een nieuw advies voorgelegd aan het IMK. Het plan B en het rapport B zijn daarom uitgangspunt voor de beoordeling in hoger beroep van het bestreden besluit.
4.3.
Een bijstandverlenend orgaan is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als het IMK. In dit geval is geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van het IMK op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Het rapport B is voorts uitgebracht door een andere adviseur van het IMK dan degene die rapport A had opgesteld. De nieuwe adviseur heeft alle door appellant beschikbaar gestelde stukken onderzocht en een gesprek gehad met appellant.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schuldenlast van appellant aan de levensvatbaarheid van het bedrijf in de weg staat. Verder heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte meer waarde hecht aan intentieverklaringen dan “interesse-verklaringen” en niet is ingegaan op zijn andere beroepsgronden. Appellant meent zijn verwachtingen deugdelijk en cijfermatig te hebben onderbouwd.
4.5.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat het college zich niet mocht baseren op het advies van het IMK. Het IMK heeft zijn standpunt dat de toekenning van bedrijfskapitaal met de bijbehorende terugbetalingsverplichtingen van € 580,- per maand niet verantwoord is, mede gelet op de reeds bestaande schuldenlast van appellant, deugdelijk gemotiveerd. In rapport B zijn de rentelasten van die schuldenlast berekend en daarbij zijn opgeteld de betalingsverplichtingen voor de overige schulden die appellant heeft. Deze betalingsverplichtingen kan appellant volgens het IMK niet voldoen uit het verwachte exploitatieresultaat. Het IMK, als deskundig adviseur, heeft duidelijk gemaakt dat de bedrijfsactiviteiten zich nog altijd in een voorbereidende fase bevinden, dat de bedrijfsopzet een hoog risicoprofiel heeft en dat de marktmogelijkheden niet goed zijn in te schatten. Op basis van de marktmogelijkheden, de indruk van het IMK van de voorbereiding en de naar verwachting zeer lange aanloopperiode heeft het IMK een omzetprognose vastgesteld van
€ 15.000,- in het eerste jaar en van € 20.000,- in het tweede jaar. De onderbouwing van de omzetprognose van appellant ten bedrage van € 70.200,- in het eerste jaar is onvoldoende. Zijn verwachtingen zijn slechts gebaseerd op contacten met geïnteresseerden, terwijl hij voor het realiseren van die omzet veel klanten nodig heeft. Het feit dat de website voor een doelgroep van zo’n 7.000 wijnleveranciers interessant kan zijn, maakt dat niet anders. Het IMK merkt daarover in het rapport B op dat alleen via intensieve marketingcampagnes en forse reclamebudgetten een website als die van appellant een bepaalde positie in de markt kan verkrijgen.
4.6.
Appellant heeft geen objectieve gegevens - zoals een deskundig tegenadvies - overgelegd die zijn standpunt dat sprake is van een levensvatbaar bedrijf ondersteunen. De stelling van appellant dat hij niet de middelen heeft voor het uitbrengen van een contra-expertise houdt geen stand. Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de bestuursrechter de mogelijkheid een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waaronder de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Dit artikel is gelet op artikel 8:108 van de Awb van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Het is aan appellant om met betrekking tot de vraag of hij een contra-expertise zal laten verrichten in dat licht een afweging te maken.
4.7.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.8.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A. Stehouwer en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD