ECLI:NL:RBROT:2019:8066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
10/661047-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur, cocaïne, GHB en vervalste identiteitskaart

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur, cocaïne, GHB en een vervalste identiteitskaart, alsook van witwassen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de binnentreding en doorzoeking van de woning van de verdachte beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de binnentreding onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie die leidde tot de binnentreding voldoende was om een machtiging te verlenen. De doorzoeking werd eveneens rechtmatig geacht, omdat er geen bewijs was dat deze onrechtmatig was verlopen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en het witwassen van een geldbedrag van € 5.030,-. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank weigerde een beslagbeslissing te nemen over het inbeslaggenomen geld, omdat er geen beslaglijst was overgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/661047-19
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten (ten aanzien van feit 2 het onder B ten laste gelegde);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Rechtmatigheid van de binnentreding en doorzoeking [adres delict]
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verbalisanten de woning aan [adres delict] te Rotterdam (hierna: de woning) onrechtmatig zijn binnengetreden. De informatie uit de anonieme brief die heeft geleid tot de binnentreding is onvoldoende gecontroleerd en was niet van dien aard dat die een beslissing tot doorzoeking rechtvaardigde. De machtiging tot binnentreden had dan ook niet afgegeven mogen worden.
Ook de doorzoeking van de woning was onrechtmatig. De verbalisanten relateren in het proces-verbaal van bevindingen dat zij, nog voordat een doorzoeking was gevorderd bij de rechter-commissaris, een Belgisch rijbewijs aantroffen in de salontafel. Blijkens de fotobijlage lag dit rijbewijs in een lade van de salontafel. Deze lade was gesloten en de verbalisanten hebben deze dus geopend nog voordat een machtiging tot doorzoeking was afgegeven. Daarmee is de doorzoeking onrechtmatig verlopen en is inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte.
Het onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van de woning levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en dit verzuim is zo ernstig dat het bewijs dat na het binnentreden is vergaard, niet mag worden gebruikt.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Binnentreding van de woning
Op 12 juni 2019 relateren verbalisanten in een proces-verbaal van bevindingen dat in een anonieme, aan de politie Rotterdam geadresseerde brief melding wordt gemaakt van handel in verdovende middelen vanuit [adres delict] te Rotterdam. De verdovende middelen zouden worden verhandeld door een Franse man die onder een valse naam in Nederland verblijft en de verdovende middelen zouden onder andere worden verkocht via een persoon, genaamd [naam medeverdachte] . De verbalisant relateert vervolgens dat hij ambtshalve een persoon genaamd [naam medeverdachte] kent, dat [naam medeverdachte] antecedenten heeft op het gebied van overtreding van de Opiumwet en dat hij onderdeel uitmaakt van de doelgroep
Drugsoverlast / Drugs en Ondermijning Maas en Rotte en doelgroep Drugsrunners. De (gedetailleerde) informatie uit de anonieme brief dat uit de woning verdovende middelen verhandeld zouden worden, in samenhang met de bevindingen van de verbalisant ten aanzien van [naam medeverdachte] , rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het afgeven van een machtiging tot binnentreden door de hulpofficier van justitie. Dit betekent dat de daaropvolgende binnentreding van de woning rechtmatig is geweest. Er is derhalve geen sprake van enig vormverzuim. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Doorzoeking van de woning
Het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig is verlopen berust in de kern op de aanname dat de lade van de salontafel gesloten was en dat deze is geopend door de verbalisanten. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank het volgende. In de processen-verbaal van bevindingen ten aanzien van de binnentreding en doorzoeking relateren verbalisanten dat zij na binnentreding een persoon aantroffen die zich legitimeerde met een Belgisch identiteitsbewijs op naam van [naam 1] . Dit identiteitsbewijs hebben de verbalisanten ter plekke vergeleken met een elders in de woning aangetroffen Belgisch identiteitsbewijs op naam van [naam 2] . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen hebben de verbalisanten dit identiteitsbewijs aangetroffen in de salontafel. In het proces‑verbaal van bevindingen wordt niet gerelateerd dat de lade van de salontafel gesloten was ten tijde van binnentreding en evenmin wordt gerelateerd dat de verbalisanten dit identiteitsbewijs hebben aangetroffen nadat zij de salontafel hebben geopend en doorzocht. De aanname van de verdediging vindt dus geen steun in de voornoemde processen-verbaal ten aanzien van de binnentreding en doorzoeking. Nu zich in de overige inhoud van het dossier evenmin aanknopingspunten bevinden dat de doorzoeking onrechtmatig zou zijn verlopen, is de doorzoeking naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig verlopen en is er derhalve geen sprake van een vormverzuim. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de binnentreding en de doorzoeking van de woning rechtmatig zijn verlopen. Het bewijs dat na het binnentreden van de woning is vergaard zal voor de bewezenverklaring worden gebruikt.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen dat het aangetroffen vuurwapen geschikt was om automatisch mee te vuren. Na technisch onderzoek aan het vuurwapen is weliswaar gebleken dat het vuurwapen was ingericht om volautomatisch mee te vuren, maar dit was niet mogelijk doordat het wapen ondeugdelijk was omgebouwd. Daarmee is het geen automatisch vuurwapen.
4.2.2.
Beoordeling
Blijkens het proces-verbaal van onderzoek naar het aangetroffen vuurwapen en de munitie betreft het aangetroffen vuurwapen een Skorpion Vz 61, ingericht met een mogelijkheid voor volautomatisch vuren. Dat door het inferieure ombouwen geen mogelijkheid bestond de automatische vuurstand daadwerkelijk te testen, doet er niet aan af dat het wapen moet worden aangemerkt als een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren in de zin van artikel 2, onder categorie II, onder 2, van de Wet wapens en munitie. Een defect aan (de automatische vuurmogelijkheid van) een vuurwapen behoeft immers op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat het wapen wordt aangemerkt als een vuurwapen dat naar zijn aard geschikt is om automatisch te vuren (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3503). Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
De verdachte heeft een vuurwapen geschikt om automatisch mee te vuren inclusief bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hiermee heeft hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft een aannemelijke, concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geld zodat niet kan worden vastgesteld dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
4.3.2.
Beoordeling
Onder feit 2 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat de verdachte € 5.030,- heeft witgewassen.
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich aan witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal eerst moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte het geld voorhanden heeft gehad, van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft een aanzienlijk contant geldbedrag voorhanden gehad, bestaande uit stapels biljetten van € 50,- € 20,- en € 10,-, met een totaalwaarde van € 5.030,-. Het geld is verspreid over verschillende plekken in de woning aangetroffen. In de woning waar het geld werd aangetroffen, werden tevens verdovende middelen en goederen bestemd voor het verpakken van verdovende middelen aangetroffen. De verdachte heeft geen (noemenswaardig) inkomen dat in verhouding zou kunnen staan tot de hoogte van het aangetroffen geldbedrag. Deze voornoemde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het geldbedrag rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
De verklaringen van de verdachte
Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris en op het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. Deze verklaringen komen er op neer dat hij een deel van het geld heeft gekregen van de persoon voor wie hij het wapen in huis moest bewaren. Het andere deel heeft hij gekregen van familieleden toen hij naar Nederland vertrok. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet concreet en niet verifieerbaar. De verdachte weigert immers te verklaren voor wie hij het wapen heeft bewaard en van wie hij daarvoor geld zou hebben gekregen. Ook heeft de verdachte geen namen genoemd van zijn familieleden van wie hij een deel van het geld zou hebben gekregen en hij heeft, ondanks dat hij eerder aankondigde bewijzen over te leggen, ook overigens nagelaten deze vermeende schenkingen met stukken of anderszins te onderbouwen. Dit maakt dat de verklaringen van de verdachte geen tegenwicht bieden tegen het voornoemd vermoeden van witwassen, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
4.3.3.
Conclusie
De verdachte heeft € 5.030,- voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onder 2 onder B ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewijswaardering ten aanzien van feiten 3 en 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.
4.5.
Partiële vrijspraak tezamen en in vereniging plegen feiten 1, 2 onder B en 4
Nu zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden dat de verdachte de feiten 1, 2 onder B en 4 tezamen en in vereniging met een of meer anderen zou hebben gepleegd, wordt de verdachte daarvan partieel vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 onder B, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij op 12 juni 2019 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2° van de Wet Wapens en Munitie, geschikt om automatisch te vuren, en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III voorhanden heeft gehad, te weten
- een pistoolmitrailleur (merk Skorpion, type VZ 61, kaliber 9mm kort), en
- een vol patroonmagazijn, bestemd voor een pistoolmitrailleur van het merk Skorpion, type VZ 61, en
- 215 stuks kogelpatronen van het kaliber .380 auto, geschikt om te worden afgeschoten met een pistoolmitrailleur van het merk Skorpion, type VZ 61.
Feit 2
hij op 12 juni 2019 te Rotterdam
geld (5.030,- euro)
heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 3
hij op 12 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een vervalst reisdocument en identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een
Belgische Identiteitskaart met het nummer [nummer] , op naam van [naam 1]
geboren op [geboortedatum] , door zich tijdens diens aanhouding met
dit legitimatiebewijs te legitimeren en desgevraagd de genoemde
identiteitsgegevens op te geven.
Feit 4
hij op 12 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig
heeft gehad 213 milliliter GHB en 2,9 gram cocaïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 2: witwassen.
Feit 3: opzettelijk gebruik maken van een vervalst reisdocument en identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.
Feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en een grote hoeveelheid munitie behorende bij dit vuurwapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Hierdoor ontstaat immers het risico van het feitelijk gebruik van dat wapen, met alle gevolgen van dien. Tegen verboden vuurwapenbezit dient dan ook streng te worden opgetreden. Dit geldt hier temeer, nu sprake is van een wapen dat geschikt is om volautomatisch af te vuren en in de drugshandel het gebruik van vuurwapens niet zelden tot slachtoffers leidt, ook slachtoffers die zonder reden met vuurwapengeweld worden geconfronteerd. De verdachte heeft hiermee bovendien bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft de verdachte een aanzienlijk geldbedrag voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast, wat een ontwrichtende werking op de samenleving heeft. Bovendien vormt witwassen een ernstige bedreiging voor de maatschappij omdat het bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit.
Ook heeft de verdachte harddrugs voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Tot slot heeft de verdachte opzettelijk gebruik gemaakt van een identiteitsbewijs waarvan hij wist dat het vervalst was. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat burgers en overheid in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dit soort documenten moet kunnen stellen, beschaamd. Met het gebruik van dit identiteitsbewijs heeft hij bovendien getracht uit de handen van justitie te blijven, onder meer omdat hij een in Frankrijk opgelegde gevangenisstraf wilde ontlopen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2019 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. De verdachte is – naar eigen zeggen – in Frankrijk wel diverse malen eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hier houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.

8.Beslag

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld geëist. In het dossier bevindt zich echter geen lijst met inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen zoals vereist door artikel 309 van het Wetboek van Strafvordering. Evenmin heeft de officier van justitie deze alsnog overgelegd op het onderzoek ter terechtzitting. Gelet hierop kan de rechtbank geen beslissing nemen over de inbeslaggenomen en niet teruggeven goederen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 onder B, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. D.L. Spierings en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in 't Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2° van de Wet Wapens en Munitie, geschikt om automatisch te vuren, en/of een of meer daartoe
behorende onderdelen en/of hulpstukken van wapens als bedoeld in artikel 2 lid
1. categorie II onder 2° van de Wet Wapens en Munitie en/of munitie als bedoeld
in artikel 2 lid 2 categorie III voorhanden heeft gehad, te weten
- een pistoolmitrailleur (merk Skorpion, type VZ 61, kaliber 9mm kort),en/of
- een vol patroonmagazijn, zijnde een hulpstuk en/of onderdeel dat van wezenlijke aard is en geschikt en/of bestemd voor een pistoolmitrailleur van het merk Skorpion, type VZ 61, en/of
- 215 stuks kogelpatronen, in elk geval een of meerdere patro(o)n(en) van het kaliber .380 auto, geschikt om te worden afgeschoten met een pistoolmitrailleur van het merk Skorpion, type VZ 61.
Feit 2
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
van (een) voorwerp(en), te weten geld/ geldbedragen (5.030,- euro), althans
een geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of
de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp
voorhanden had,
en/of
B.
(een) voorwerp(en), te weten geld/geldbedragen (5.030,- euro ), althans een
geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
en/of van (een) voorwerp(en), te weten geld/geldbedragen (5.030,- euro en/of)
gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Feit 3
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een
Belgische Identiteitskaart met het nummer [nummer] , op naam van [naam 1]
geboren op [geboortedatum] , door zich tijdens diens aanhouding met
dit legitimatiebewijs te legitimeren en desgevraagd de genoemde
identiteitsgegevens op te geven.
Feit 4
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad (ongeveer) 213 milliliter GHB, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of 2,9 gram cocaine, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.