In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarige naar Oud-Turnhout, België. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. C.H.C. Houben, verzocht ook om wijziging van de zorgregeling. De man, vertegenwoordigd door mr. J.A. Smits, voerde gemotiveerd verweer en vroeg voorwaardelijk om wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige naar hem toe, indien de vrouw zou verhuizen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarige, geboren in 2015. In een ouderschapsplan, opgesteld in augustus 2018, zijn afspraken gemaakt over de zorgverdeling, waarbij de minderjarige voornamelijk bij de vrouw verblijft, maar ook regelmatig bij de man. De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de verhuizing van de vrouw naar België niet in het belang van de minderjarige is. De man heeft een belangrijke rol in het leven van de minderjarige en de huidige zorgregeling waarborgt dat hij betrokken blijft.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om verhuizing afgewezen, omdat de verhuizing zou leiden tot een significante vermindering van het contact tussen de minderjarige en de man. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw geen onoverkomelijke redenen heeft aangevoerd voor de verhuizing, aangezien zij een woning en werk in Rotterdam heeft. De rechtbank heeft bepaald dat, indien de vrouw toch verhuist, de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, zodat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.