ECLI:NL:RBROT:2019:7636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
10/135285-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor het verwerken en bewerken van heroïne met grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor het verwerken en bewerken van heroïne. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R. van den Hemel. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, eiste vrijspraak van het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, met een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De verdachte was in een woning aangetroffen waar grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen en voorwerpen voor de productie van heroïne aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij alleen aan het schoonmaken was, ongeloofwaardig was, gezien de omstandigheden in de woning.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke beperking, en de noodzaak van begeleiding en bijzondere voorwaarden. De rechtbank stelde ook voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn LVB-problematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/135285-19
Datum uitspraak: 25 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het door de reclassering opgemaakte rapport van 21 augustus 2019.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte het huis waarin hij is aangehouden slechts aan het schoonmaken was. De verdachte heeft een lichte verstandelijke beperking, waardoor hij geen reden had te vermoeden dat in dit huis versnijdingsmiddelen voor heroïne werden gemaakt. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat in de woning eten werd bereid, volstrekt ongeloofwaardig. Er was immers niemand in de woning aanwezig en er hing een sterke chemische lucht. Gelet op de in de woning aangetroffen situatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat in de woning middelen werden gemaakt die met drugshandel te maken hadden.
Bewezen is het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij
op meerdere tijdstippen in de periode van
31 mei 2019tot en met 03 juni 2019 te Zwijndrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken, van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
95 kilogram versnijdingsmiddelen (betreffende paracetamol en coffeïne) en ponypacks en gasflessen en branders en maatbekers en mondkapjes en handschoenen en pannen en schalen en ventilatoren en jerrycans (inhoudende vloeistof) en flessen (inhoudende chloor) en pollepels en een schepje, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van het verwerken en bewerken van heroïne. Hij is aangetroffen in een woning waar grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen, pannen, potten en branders ten behoeve van de productie van heroïne aan werden getroffen. In de woning is in totaal ruim 95 kilo versnijdingsmiddel aangetroffen. De verdachte was op dat moment naar eigen zeggen bezig met het opruimen en schoonmaken van de woning waarin dit plaatsvond.. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogens- en geweldsdelicten. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Antes, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 augustus 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
“De verdachte heeft een belast verleden en is reeds jarenlang bekend binnen de hulpverlening. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking bij de verdachte. Dit heeft
ervoor gezorgd dat de verdachte op meerdere gebieden van zijn leven vast is gelopen. Zo heeft de verdachte moeite gehad op school, met financiën en met emotieregulatie. Hiervoor heeft de verdachte hulp ontvangen van Yulius en krijgt begeleiding van Humanitas DMH.
Voorafgaand aan onderhavige verdenking leek het een lange periode goed te gaan met de verdachte. Hij had een baan en inkomsten en gedijde in de structuur die dit hem bood. Zo was hij minder te vinden op straat, gebruikte minder alcohol en cannabis en kwam niet (meer) met justitie in aanraking. Volgens zijn begeleider ging het bergafwaarts met de verdachte nadat hij deze baan verloor. De reclassering ziet het sociaal netwerk, het psychosociaal functioneren en gebrek aan dagbesteding als direct gerelateerd aan het delict. Een plan van aanpak gericht op behandeling van zijn LVB-problematiek en het vinden van dagbesteding acht de reclassering in dat geval geïndiceerd.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank is net als de reclassering van oordeel dat begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij GGZ Antes Reclassering, Johan de Wittstraat 40 te Dordrecht, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laten behandelen voor zijn LVB-problematiek door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Daarbij zal de veroordeelde zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde zal zich inspannen om over een zinvolle dagbesteding te beschikken en dit te behouden en daarbij eventuele hulp aanvaarden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 3 juni 2019 te Zwijndrecht, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of bereid en/of vervaardigd
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelheden van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 03 juni 2019 te Zwijndrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verstrekken en/of afleveren en/of vervaardigen, van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, in elk geval van een of meer hoeveelheden van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
95 kilogram versnijdingsmiddelen (betreffende paracetamol en/of coffeïne) en/of een of meer ponypacks en/of gasflessen en/of branders en/of maatbekers en/of mondkapjes en/of handschoenen en/of pannen en/of schalen en/of ventilatoren en/of jerrycans (inhoudende vloeistof) en/of flessen (inhoudende chloor) en/of pollepels en/of een schepje, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).