ECLI:NL:RBROT:2019:7305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
C/10/570617 / HA ZA 19-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident zekerheidstelling proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 18 september 2019 vonnis gewezen in een incident betreffende de zekerheidstelling van proceskosten. De eiser, die tevens h.o.d.n. een handelsnaam voert, heeft een vordering ingesteld tegen Bouwbedrijf Dominic B.V. en andere gedaagden. De eiser vorderde onder andere schadevergoeding en betaling van proceskosten. De gedaagden in het incident, Dominic c.s., hebben verzocht om zekerheidstelling voor de proceskosten, omdat de eiser niet ingeschreven zou staan in de Basisregistratie Personen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat de eiser niet staat ingeschreven onvoldoende is om aan te nemen dat hij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft daarbij de huurovereenkomst van de eiser en zijn werkzaamheden voor opdrachtgevers in Nederland in overweging genomen. De incidentele vordering tot zekerheidstelling is afgewezen, en de beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De zaak zal op 30 oktober 2019 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/570617 / HA ZA 19-284
Vonnis in incident van 18 september 2019
in de zaak van
[eiser] , tevens h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M. Kooiman te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF DOMINIC B.V.,
gevestigd te Ouddorp,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.
Partijen afzonderlijk zullen hierna [eiser] , Dominic en [gedaagde] genoemd worden. Eiseressen in het incident gezamenlijk zullen Dominic c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2019 van [eiser] , met producties;
  • de incidentele conclusie tot zekerheidstelling van Dominic c.s., met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident van [eiser] , met producties;
  • de akte uitlating incident van Dominic c.s., met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat zij gehouden is de daardoor geleden schade aan [eiser] te vergoeden;
Dominic c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans Dominic, althans [gedaagde] , veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 144.145,86, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen, althans vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
Dominic c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans Dominic, althans [gedaagde] , veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.216,46 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Dominic c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans Dominic, althans [gedaagde] , veroordeelt om aan [eiser] te betalen de kosten van deze procedure;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de kosten van de gelegde beslagen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
Dominic c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans Dominic, althans [gedaagde] , veroordeelt in de nakosten van deze procedure, te begroten op een bedrag van € 157,00 en indien betekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met een bedrag van € 82,00, dan wel te begroten op respectievelijk € 246,00 en € 328,00 voor zover Dominic c.s. tevens een reconventionele vordering mochten instellen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na het te dezen te wijzen vonnis.

3.De vordering in het incident

3.1.
Dominic c.s. vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis bepaalt dat [verweerder] zekerheid dient te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het incident.
3.2.
[verweerder] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van Dominic c.s. in de kosten van het incident.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dominic c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [eiser] niet in Nederland staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (voorheen de gemeentelijke basisadministratie) en dat ook geen registratie van het bedrijf van [eiser] is te vinden op het door [eiser] gestelde inschrijfadres te [adres 1] te Slowakije.
4.2.
[eiser] heeft hiertegen primair aangevoerd dat hij woonachtig is op het adres van een door hem gehuurde woning aan de [adres 2] te Rijswijk. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] een huurovereenkomst overgelegd die loopt vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat hij voornamelijk werkzaam is voor opdrachtgevers in Nederland.
4.3.
Dominic c.s. hebben betwist dat [eiser] op dit woonadres woonachtig zou zijn, nu hij daarop niet staat ingeschreven. Dominic c.s. hebben in dit kader een e-mail van gerechtsdeurwaarder M.P.A. Knol overgelegd, waarin de gerechtsdeurwaarder aangeeft dat op [adres 2] te Rijswijk geen bewoners staan ingeschreven.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Doel van de regeling is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft (vgl. Parlementaire geschiedenis, herziening Rv, p. 393).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de door Dominic c.s. aangevoerde omstandigheid dat [eiser] niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen onvoldoende is om aan te nemen dat [eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft (vgl. gerechtshof Amsterdam, 29 september 2015 ECLI:GHAMS:2015:4039). Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat Dominic c.s. weliswaar hebben betwist dat [eiser] daadwerkelijk woonachtig is op het door [eiser] gestelde adres, doch louter op de grond dat [eiser] op dat adres niet in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven. Hier staat tegenover dat [eiser] ter onderbouwing van zijn standpunt een huurovereenkomst heeft overgelegd en onbetwist heeft aangevoerd dat hij met name voor opdrachtgevers in Nederland werkzaam is.
Op grond hiervan zal de incidentele vordering tot zekerheidstelling van Dominic c.s. worden afgewezen. Nu uit het voorgaande blijkt dat [eiser] het centrum van zijn sociale en economische activiteiten binnen Nederland heeft, kunnen de ten aanzien van de inschrijving van het bedrijf van [eiser] aangevoerde gronden en verweren onbesproken blijven.
4.6.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 oktober 2019voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019.
3178/2066/1582