ECLI:NL:GHAMS:2015:4039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
200.169.615/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling in hoger beroep met betrekking tot proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een incidentele vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten, ingediend door [geïntimeerde]. De vordering was gebaseerd op het argument dat [appellant] niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen, wat volgens [geïntimeerde] zou betekenen dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Dit zou het verhaal van de proceskosten bemoeilijken, aangezien [geïntimeerde] vreesde dat [appellant] zich schuilhield voor schuldeisers.

Het hof heeft de argumenten van [geïntimeerde] beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat [appellant] niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen onvoldoende is om aan te nemen dat hij geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het hof heeft daarom de incidentele vordering tot zekerheidstelling afgewezen. De kosten van het incident zullen worden verhaald op [geïntimeerde], die in het ongelijk is gesteld. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor partijberaad op 13 oktober 2015, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving in de Basisregistratie Personen, maar ook dat dit op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat iemand geen woon- of verblijfplaats heeft. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en de zaak verder verwezen voor behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.615/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2932493 \ CV EXPL 14-1170
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 september 2015
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat:
mr. H.L. Thieschefferte Leeuwarden,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat:
mr. E.T. van den Houtte Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 22 januari 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 22 oktober 2014 dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- incidentele conclusie tot zekerheidstelling voor de proceskosten ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tevens memorie van antwoord in de hoofdzaak, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident, met een productie.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerde] heeft incidenteel gevorderd dat [appellant] zekerheid zal stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan [appellant] in de hoofdzaak veroordeeld zou kunnen worden, primair door het stellen van een bankgarantie van een Nederlandse bank naar het model van de Nederlandse Vereniging van Banken, subsidiair door bijschrijving op de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van [geïntimeerde], dan wel een andere door het hof aan te wijzen derdengeldrekening, en meer subsidiair in een door het hof in goede justitie te bepalen vorm, telkens voor een bedrag van € 4.487,-, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander binnen vijf dagen na het in deze te wijzen arrest in incident, althans binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, met veroordeling van [appellant] in de (na)kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering tot zekerheidstelling, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot zekerheid heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellant] thans (kennelijk) geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Daartoe wijst [geïntimeerde] op een door hem in hoger beroep als productie 1 overgelegd e-mailbericht van 1 juli 2015 van de met betekening en executie van het bestreden vonnis belaste deurwaarder, waaruit blijkt dat [appellant] niet in Nederland staat ingeschreven. [geïntimeerde] stelt dat hij recht en belang heeft bij toewijzing van zijn incidentele vordering, omdat het verhaal van de proceskosten - zoals reeds is gebleken bij het innen van de kosten van de eerste aanleg waarin [appellant] is veroordeeld - ernstig wordt bemoeilijkt doordat [appellant] (kennelijk) geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, althans zich kennelijk schuil houdt voor schuldeisers zoals [geïntimeerde].
2.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.3.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Doel van de regeling is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eiser (in hoger beroep: appellant) het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft (Vgl. Parlementaire geschiedenis, Herziening Rv, p. 393).
2.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de enkele door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheid dat [appellant] niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen, voorheen de gemeentelijke basisadministratie, onvoldoende is om aan te nemen dat [appellant] geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op grond hiervan zal de incidentele vordering tot zekerheidstelling van [geïntimeerde] worden afgewezen. De op grond van het tweede lid van artikel 224 Rv gebaseerde verweren van [appellant] kunnen onbesproken blijven.
2.5.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.6.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 2015 voor partijberaad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C. Uriot en G.C. Boot en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015.