ECLI:NL:RBROT:2019:7302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen naar gehuwdennorm op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, eigenaar van een woning, had een zolderruimte, woonruimte en atelier verhuurd aan een medebewoner. De Sociale Verzekeringsbank kende de eiser een ouderdomspensioen toe naar de gehuwdennorm, wat de eiser betwistte. De rechtbank onderzocht of er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat vereist is voor de toekenning van het pensioen naar de gehuwdennorm. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de huurovereenkomst, er voldoende wederzijdse zorg en financiële verstrengeling was tussen de eiser en de medebewoner. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden wezenlijk verder gingen dan een zakelijke relatie, en dat er dus sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om het pensioen naar de gehuwdennorm toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve feiten en omstandigheden bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 17 november 2018 op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ouderdomspensioen naar de gehuwdennorm toegekend.
Bij besluit van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser, die eigenaar is van de woning aan het [adres] (het uitkeringsadres), verhuurt sinds 1 juli 2012 een zolderruimte, een woonruimte en een atelier met opslagruimte aan [naam] ( [naam] ). [naam] ontvangt sinds
18 september 2016 ouderdomspensioen naar de alleenstaandennorm.
1.2
Op 25 juni 2018 heeft eiser ouderdomspensioen aangevraagd en bij besluit van
28 juni 2018 heeft verweerder eiser met ingang van 17 november 2018 een ouderdomspensioen naar de alleenstaandennorm toegekend.
1.3
Op 11 juli 2018 is verweerder een handhavingsonderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek heeft op 31 juli 2018 een huisbezoek aan het uitkeringsadres plaatsgevonden waar zowel eiser als [naam] bij aanwezig waren. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van december 2018 recht heeft op een ouderdomspensioen naar de gehuwdennorm.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met [naam] . Eiser en [naam] hebben hoofdverblijf op hetzelfde adres. Daarnaast is sprake van een financiële verstrengeling tussen beiden en ook van zorg over en weer. Eiser heeft daarom recht op een ouderdomspensioen voor gehuwden.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen hem en [naam] . In de eerste plaats is niet voldaan aan het huisvestingcriterium. [naam] huurt een deel van de woning op het uitkeringsadres. De woning bestaat uit twee aan elkaar gebouwde delen en [naam] heeft een eigen ingang. Van een wederzijdse zorg is evenmin sprake. [naam] betaalt eiser maandelijks huur en daarnaast een bedrag van € 150,- voor energie en overige lasten. [naam] betaalt eventueel meerverbruik van energie zelf en draagt ook haar eigen telefoonkosten.
4.1
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. Eén en ander volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1479).
Uit het dossier blijkt het volgende.
4.2
Eiser en [naam] hebben de afspraken over de huur en het gebruik van de ruimtes in de woning vastgelegd in een huurovereenkomst. In de overeenkomst staat dat [naam] een in de overeenkomst nader gespecificeerde zolderruimte, een woonruimte en een opslagruimte van eiser huurt. Zij betaalt hiervoor sinds 2016 € 400,- huur per maand en de huur wordt op gezette tijden verhoogd. De overeenkomst vermeldt verder dat [naam] zich mag inschrijven op het adres en dat zij recht heeft op het gedeelde gebruik van de algemene ruimtes, te weten de keuken, de tuin en het parkeerterrein. Uit het bij het huisbezoek opgemaakt verslag blijkt dat [naam] , naast de huur, ook een bedrag van
€ 150,- per maand betaalt voor het gebruik van gas, elektra en water. De extra kosten van energiegebruik die voortvloeien uit cursussen die [naam] aan huis geeft, betaalt zij extra aan eiser. Zowel [naam] als eiser hebben eigen auto’s en maken geen gebruik van elkaars auto. Toen [naam] voor een verhuizing een keer gebruik heeft gemaakt van de auto van eiser, heeft zij voor de benzine betaald. Eiser en [naam] hebben een gezamenlijke huishoudpot waar [naam] elke maand € 250,- in stort en eiser € 150,-. Uit de huishoudpot worden de boodschappen betaald. [naam] doet meestal de boodschappen voor beiden. Omdat [naam] vaker thuis eet en haar kinderen regelmatig blijven eten is haar bijdrage aan de huishoudpot groter.
4.3
Tijdens het huisbezoek hebben eiser en [naam] verklaard dat zij doorgaans apart ontbijten en lunchen, maar dat zij gemiddeld vier keer in de week samen eten in de avond. Koken wordt door beiden gedaan, afhankelijk van hoe het uitkomt. De afwasmachine wordt door beiden uitgeruimd. In het weekend kijken eiser en [naam] wel eens een film. Eiser en [naam] gaan gemiddeld twee keer per jaar samen ergens naartoe, bijvoorbeeld naar de schouwburg. Eiser en [naam] bezoeken samen gezamenlijke kennissen en ontvangen samen familie, bijvoorbeeld met de kerstdagen. De tuin rondom de woning wordt door beiden onderhouden en klusjes doen eiser en [naam] apart in hun eigen woonruimten. De woonruimten worden conform afspraak door ieder apart schoongemaakt. De door beiden gebruikte badkamer en keuken maakt [naam] meestal schoon omdat zij vaker thuis is dan eiser en meer tijd heeft. [naam] wast meestal voor beiden met haar wasmachine. Eiser heeft doorgaans weinig was en zijn overhemden hoeven niet gestreken te worden, maar het komt voor dat [naam] voor hem strijkt. In 2007 zijn eiser en [naam] met elkaar op vakantie geweest naar Nepal en Tibet.
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. De ruimtes die [naam] van eiser huurt hebben, ondanks de eigen ingang, hetzelfde adres als de woning van eiser. Daarnaast blijkt uit het dossier dat [naam] de door haar op de eerste verdieping gehuurde slaapkamer alleen kan bereiken via het trappenhuis dat zich in de vertrekken van eiser bevindt. Eiser en [naam] delen daarnaast een badkamer, toilet en een keuken. Van twee verschillende woningen is dan ook geen sprake. Eiser heeft erkend dat zowel hij, als [naam] hun hoofdverblijf hebben op het uitkeringsadres. Aan het huisvestingscriterium is in dit geval dan ook voldaan.
4.5
De vraag of in dit geval sprake is van een wederzijdse zorg beantwoordt de rechtbank eveneens bevestigend. Uit de stukken blijkt dat eiser en [naam] hun financiën zo veel mogelijk gescheiden houden. Eiser en [naam] hebben contractueel vastgelegd hoeveel [naam] eiser moet betalen en waarvoor. [naam] betaalt de boodschappen en meerkosten voor energie naar rato. Anders dan verweerder acht de rechtbank een financiële verstrengeling dan ook niet aanwezig. De wijze waarop eiser en [naam] met elkaar omgaan, zoals onder 4.2 en 4.3 beschreven, geeft naar het oordeel van de rechtbank echter blijk van een zorg die verder gaat dan in een zakelijke relatie verwacht mag worden. Met name het koken, boodschappen doen, schoonmaken en de was doen voor elkaar, activiteiten die niet zijn verdisconteerd in de huurovereenkomst, duiden op een voor een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden. De omstandigheid dat eiser en [naam] een andere intentie hebben is in dit geval niet leidend, nu de vraag of sprake is van wederzijdse zorg naar vaste rechtspraak beantwoord wordt door de objectieve feiten en omstandigheden van het geval tegen elkaar af te wegen.
4.6
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft aangenomen dat tussen eiser en [naam] sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft eiser met ingang van 17 november 2018 dan ook terecht een ouderdomspensioen naar de gehuwdennorm toegekend.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 september 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.