ECLI:NL:RBROT:2019:7273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
7353438 CV EXPL 18-7458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten in het kader van een huurovereenkomst met dubbele lastgeving

In deze zaak heeft eiser, wonende te Dordrecht, een vordering ingesteld tegen Woningverhuur Rotterdam B.V. wegens onverschuldigde betaling van bemiddelingskosten. Eiser heeft op 10 november 2014 een bedrag van € 840,95 aan bemiddelingskosten betaald aan Woningverhuur Rotterdam in het kader van een huurovereenkomst. Eiser stelt dat deze kosten onterecht in rekening zijn gebracht, omdat er sprake is van dubbele lastgeving, wat betekent dat Woningverhuur Rotterdam zowel voor de verhuurder als voor de huurder heeft bemiddeld. Eiser heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 7:264 BW, waarin staat dat een beding tot betaling van bemiddelingskosten nietig is in geval van dubbele lastgeving.

De procedure begon met een dagvaarding op 5 november 2018, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd bepaald. Woningverhuur Rotterdam is echter niet verschenen ter comparitie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een bemiddelingsovereenkomst tussen eiser en Woningverhuur Rotterdam, en dat de bemiddelingskosten onterecht zijn aangerekend. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser tot terugbetaling van de bemiddelingskosten toewijsbaar is, omdat de kosten een onredelijk voordeel opleveren voor Woningverhuur Rotterdam.

De kantonrechter heeft Woningverhuur Rotterdam veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 840,95 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 november 2015. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. Woningverhuur Rotterdam is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. P. Joele op 12 september 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7353438 CV EXPL 18-7458
uitspraak: 12 september 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.W. Meijer (Florijn Incasso B.V.),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Woningverhuur Rotterdam B.V.,
v.h.o.d.n. 123 Wonen Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procederend in persoon bij de heer R. Visser.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Woningverhuur Rotterdam’ worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 november 2018;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 3 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de akte van [eiser] ;
- het verhandelde ter zitting van 15 juli 2019, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden;
- de overgelegde producties.
1.2.
Namens Woningverhuur Rotterdam is, zonder opgave van redenen en ondanks behoorlijke oproeping, niemand ter comparitie verschenen.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met ingang van 19 november 2014 een huurovereenkomst gesloten met [verhuurder] (hierna: de verhuurder) betreffende de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Daarbij trad Woningverhuur Rotterdam op als contactpersoon voor de verhuurder.
2.2.
Woningverhuur Rotterdam heeft, naast een waarborgsom en huurpenningen, een bedrag van € 840,95 aan bemiddelingskosten aan [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft die bedragen op 10 november 2014 aan Woningverhuur Rotterdam betaald.
2.3.
Bij brief van 23 oktober 2015 aan Woningverhuur Rotterdam heeft de incassogemachtigde van [eiser] namens [eiser] aanspraak gemaakt op terugbetaling van een bedrag van € 840,95 aan bemiddelingskosten wegens onverschuldigde betaling.
2.4.
Woningverhuur Rotterdam is niet tot terugbetaling van bemiddelingskosten overgegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat Woningverhuur Rotterdam bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan hem van € 840,95 aan hoofdsom en € 154,29 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 november 2014 dan wel vanaf 31 oktober 2015 en over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Woningverhuur Rotterdam in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Woningverhuur Rotterdam de proceskosten niet binnen zeven dagen na de datum van het vonnis aan [eiser] heeft voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de bemiddelingskosten onverschuldigd aan Woningverhuur Rotterdam heeft voldaan. [eiser] stelt dat tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst is gesloten. Er is sprake van dubbele lastgeving in de zin van artikel 7:417 lid 4 BW, omdat Woningverhuur Rotterdam ook in opdracht van de verhuurder handelde. In dat verband stelt [eiser] onder meer dat Woningverhuur Rotterdam de woning op haar website had geplaatst en dat uitsluitend de contactgegevens van Woningverhuur Rotterdam beschikbaar waren en niet die van de verhuurder. Omdat sprake is van het dienen van twee heren heeft Woningverhuur Rotterdam geen recht op loon jegens [eiser] . Daarmee is sprake van een niet redelijk voordeel aan de zijde van Woningverhuur Rotterdam in de zin van artikel 7:264 lid 2 BW. Het beding tot betaling van de bemiddelingskosten is op grond van het in dat artikel bepaalde van rechtswege nietig. Subsidiair beroept [eiser] zich op vernietiging van het courtagebeding.

4.Het verweer

4.1.
Woningverhuur Rotterdam voert verweer. Zij betwist een bemiddelingsovereenkomst met de verhuurder te hebben gesloten. In dat verband betwist Woningverhuur Rotterdam dat zij de woning op haar website heeft gepubliceerd. Daarnaast stelt Woningverhuur Rotterdam geen vergoeding aan de verhuurder in rekening te hebben gebracht. Ten slotte beroept zij zich op verjaring. Zij baseert zich daarbij op de voor een vordering tot vernietiging geldende verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 3:52 BW. Volgens Woningverhuur Rotterdam heeft [eiser] vóór 19 november 2017 geen beroep gedaan op vernietiging van het courtagebeding.

5.De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat tussen [eiser] en Woningverhuur Rotterdam een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW tot stand is gekomen. Evenmin is in geschil dat [eiser] op grond van een beding in die overeenkomst een bedrag van € 840,95 aan bemiddelingskosten aan Woningverhuur Rotterdam heeft moeten betalen in het kader van de totstandkoming van de huurovereenkomst met de verhuurder. De vraag ligt voor of ook tussen de verhuurder en Woningverhuur Rotterdam sprake is van een bemiddelingsovereenkomst. Zo ja, dan is sprake van dubbele lastgeving en zijn de bemiddelingskosten op grond van artikel 7:427 juncto 7:417 lid 4 BW onterecht aan [eiser] , als consument, in rekening gebracht. Op grond van artikel 7:264 lid 2 BW is het beding waarop de betaling van [eiser] berust in dat geval nietig.
5.2.
Voordat aan de beantwoording van die vraag wordt toegekomen, dient eerst het verjaringsverweer als meest verstrekkende verweer te worden beoordeeld. Het beroep op verjaring slaagt niet. [eiser] heeft zijn vordering primair gebaseerd op artikel 7:264 lid 2 BW in verbinding met artikel 7:417 lid 4 BW, namelijk dat sprake is van een onredelijk voordeel aan de zijde van Woningverhuur Rotterdam, omdat er onterecht bemiddelingskosten in rekening zijn gebracht, aangezien sprake is van dubbele lastgeving. Indien dit komt vast te staan, dan is, zoals hierboven onder 5.1. reeds is overwogen, het beding op grond waarvan [eiser] de bemiddelingskosten heeft betaald op grond van artikel 7:264 lid 2 BW nietig. Hierdoor vervalt de grondslag van de betaling door [eiser] en is sprake van onverschuldigde betaling. De vordering uit onverschuldigde betaling die voortvloeit uit de nietigheid van een beding op grond van artikel 7:264 BW verjaart op grond van artikel 3:309 BW na vijf jaar. [eiser] heeft de bemiddelingskosten op 10 november 2014 voldaan, zodat de verjaringstermijn is aangevangen op 11 november 2014. [eiser] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de verjaring is gestuit door de brief van de incassogemachtigde van 23 oktober 2015. Daarna is een nieuwe termijn van vijf jaren gaan lopen, die op de datum van dagvaarding (5 november 2018) nog niet was verstreken. De vordering gebaseerd op artikel 7:264 BW is dus niet verjaard.
5.3.
Van bemiddeling is in een context als de onderhavige in beginsel reeds sprake als iemand in opdracht of met goedvinden van een verhuurder een door deze te verhuren woning op zijn website plaatst. Daarin ligt immers in beginsel een opdracht besloten om een huurovereenkomst tot stand te brengen tussen die verhuurder en een derde (HR 16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3099). Woningverhuur Rotterdam heeft betwist dat zij de woning op haar website heeft geplaatst. [eiser] heeft ter comparitie betoogd dat hij de woning op een verzamelwebsite heeft gevonden en dat op de betreffende website bij de advertentie van de woning uitsluitend de contactgegevens van Woningverhuur Rotterdam stonden vermeld. Nadat hij zijn belangstelling voor de woning bij Woningverhuur Rotterdam kenbaar had gemaakt, diende hij zich bij Woningverhuur Rotterdam in te schrijven, teneinde de woning te kunnen bezichtigen. Woningverhuur Rotterdam, die zonder bericht niet ter comparitie is verschenen, heeft deze stellingen van [eiser] niet bestreden, zodat deze daarmee zijn komen vast te staan. Voorts staat als niet betwist vast dat Woningverhuur Rotterdam in het kader van de totstandkoming van de huurovereenkomst optrad als contactpersoon voor de verhuurder, dat zij de bezichtiging heeft geregeld, dat de huurovereenkomst is opgesteld op papier met het opschrift van haar onderneming en dat zij namens de verhuurder bedragen heeft geïnd. Uit al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat Woningverhuur Rotterdam ook van de verhuurder opdracht heeft gekregen om te bemiddelen bij de totstandkoming van een huurovereenkomst, zodat sprake is van dubbele lastgeving. Dat Woningverhuur Rotterdam, zoals zij stelt, van de verhuurder geen vergoeding heeft ontvangen, maakt dit niet anders. Het verbod van artikel 7:417 lid 4 BW om in geval van dubbele lastgeving bemiddelingskosten aan de huurder in rekening te brengen, geldt ook indien de bemiddelaar bij de verhuurder geen bemiddelingskosten in rekening brengt.
5.4.
Nu vaststaat dat er sprake is van dubbele lastgeving en [eiser] op grond daarvan geen bemiddelingskosten verschuldigd is, staat daarmee ook vast dat deze kosten een niet redelijk voordeel in de zin van art. 7:264 BW opleveren (Kamerstukken II 2015/16, 34207, 5, p. 3-4). Het beding tot betaling van de bemiddelingskosten is daarmee nietig.
5.5.
De slotsom is dat [eiser] de bemiddelingskosten onverschuldigd betaald heeft. De vordering tot terugbetaling van de bemiddelingskosten ten bedrage van € 840,95 is dan ook toewijsbaar.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 7 november 2015, de datum na die waarop de betalingstermijn van 14 dagen is verlopen, die [eiser] in zijn brief van 23 oktober 2015 aan Woningverhuur Rotterdam had gesteld.
5.7.
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 154,29 aan buitengerechtelijke incassokosten. Van belang is dat Woningverhuur Rotterdam als schuldenaar in deze zaak geen consument is, maar handelt in de uitoefening van een bedrijf. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 152,63 inclusief btw.
5.8.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] deze kosten reeds heeft voldaan aan zijn incassogemachtigde en Woningverhuur Rotterdam dienaangaande in gebreke is.
5.9.
Woningverhuur Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt Woningverhuur Rotterdam aan [eiser] te betalen een bedrag van € 993,58, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 840,95 vanaf 7 november 2015 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Woningverhuur Rotterdam in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 329,38 aan verschotten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
546