ECLI:NL:RBROT:2019:7257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
10/996524-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en onttrekking van klantenbestand door bestuurder van failliete rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van faillissementsfraude en het onttrekken van een klantenbestand aan de failliete rechtspersoon [naam bedrijf 1]. De verdachte, samen met medeverdachte [naam medeverdachte], zou als feitelijk bestuurder van [naam bedrijf 1] niet hebben voldaan aan de verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en deze over te dragen aan de curator. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, een geldboete van €200.000,- en een verbod op het uitoefenen van het beroep van bestuurder voor vijf jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij het onttrekken van goederen en baten aan de failliete boedel, wat leidde tot een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van het niet voldoen aan de administratieplicht, maar dat hij wel schuldig was aan het onttrekken van het klantenbestand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en een geldboete van €50.000,-. Daarnaast is de verdachte voor vijf jaar ontzet van het recht om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat de proeftijd nog niet was gestart op het moment van het nieuwe feit.

De uitspraak benadrukt de ernst van faillissementsfraude en de gevolgen daarvan voor de integriteit van het financiële verkeer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor fiscale fraude, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996524-15
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Achahbar heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 onder b ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 200.000,-, een verbod tot de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren en het publiceren van het vonnis van de verdachte;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte, groot zes maanden, van de onder parketnummer 22/003888-13 opgelegde gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Feit 1 en 2
De verdachte wordt er kort gezegd van verdacht dat hij samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna te noemen: [naam medeverdachte] ) als (feitelijk) bestuurder van de inmiddels failliete rechtspersoon [naam bedrijf 1] (hierna te noemen: [naam bedrijf 1] ) niet heeft voldaan aan de verplichting om een deugdelijke administratie te voeren van deze onderneming in de zin van de artikelen 2:10 en 3:15i van het Burgerlijk Wetboek (BW) en deze niet (geheel) over te dragen aan de curator (feit 1). Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij samen met [naam medeverdachte] baten niet heeft verantwoord, goederen heeft onttrokken aan de failliete boedel en schuldeisers heeft bevoordeeld door, terwijl hij wist dat [naam bedrijf 1] afging op een faillissement, contante omzetten, stortingen en een bijschrijving niet te verantwoorden in de administratie, (de waarde van) het klantenbestand te onttrekken en geldbedragen door te storten op de rekeningen van andere rechtspersonen, te weten [naam bedrijf 2] (hierna te noemen: [naam bedrijf 2] ), [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] (feit 2). Dit alles ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het faillissement.
4.1.2.
Ten aanzien van feit 1
Standpunt officier van justitie
[naam bedrijf 1] heeft niet voldaan aan de verplichting om de administratie bij te houden, te bewaren en over te dragen aan de curator. Dat de verdachte geen bestuurder was van [naam bedrijf 1] laat onverlet dat er een zodanige nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en [naam medeverdachte] / [naam bedrijf 1] in de fraudeconstructie, dat hij kan worden aangemerkt als medepleger.
Vrijspraak
[naam medeverdachte] is de bestuurder van [naam bedrijf 1] en als zodanig verantwoordelijk voor het door [naam bedrijf 1] voldoen aan haar administratieplicht. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam bedrijf 1] / [naam medeverdachte] enerzijds en de verdachte anderzijds aangaande het niet voldoen aan de administratieplicht van [naam bedrijf 1] en het niet volledig overleggen van de administratie aan de curator daarvan. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden dat de verdachte hieromtrent het initiatief heeft genomen en/of dat hij daaraan op enige wijze een bijdrage heeft geleverd. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedragingen dan wel daartoe opdracht heeft gegeven. Hij wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.1.3.
Ten aanzien van feit 2
Baten niet verantwoord in de administratie (eerste gedachtestreep)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam bedrijf 1] / [naam medeverdachte] met betrekking tot het niet verantwoorden in de administratie van [naam bedrijf 1] van contante omzetten, kasstortingen en een bijschrijving van GBP 1.864,99 op een rekening van [naam bedrijf 1] .
Beoordeling
Aangaande het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 14.958,- is door de verdediging aan de hand van bankafschriften voldoende onderbouwd dat dit bedrag weliswaar is overgemaakt op de bankrekening van [naam bedrijf 4] ., maar dat van dit bedrag de salarissen van het personeel van [naam bedrijf 1] zijn betaald. Zonder betaling van de salarissen zou het bedrag van die vorderingen na het faillissement van [naam bedrijf 1] door het UWV als preferente vordering in het faillissement zijn ingediend. Weliswaar zou die preferente vordering van het UWV pas na de boedelschulden worden voldaan (en heeft er in zoverre wel een doorkruising van de rangorde van schuldeisers in het faillissement plaatsgevonden), maar dat is onvoldoende om bij het betalen van de reguliere salarissen van het personeel te spreken van een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, onder meer omdat salarisbetalingen over het algemeen noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de onderneming tot aan het faillissement.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het doorbetaalde salaris van (bestuurder) [naam medeverdachte] mogelijk niet door het UWV vergoed zou zijn en om die reden mogelijk wel een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers kan opleveren. Dat hangt echter onder meer af van de vraag of [naam medeverdachte] - die naar eigen verklaring op de zitting in loondienst werkte van [naam bedrijf 1] - over zijn salaris de daarvoor benodigde sociale lasten afdroeg. De rechtbank kan op basis van het strafdossier evenwel niet vaststellen dat [naam medeverdachte] die lasten
nietafdroeg, zodat zij ervan uit moet gaan dat ook zijn salaris zou zijn vergoed door het UWV.
Ten aanzien van de contante omzetten die niet zouden zijn opgenomen in de administratie van [naam bedrijf 1] oordeelt de rechtbank dat uit het dossier en de verklaring van [naam medeverdachte] volgt dat een en ander niet strekte tot benadeling van schuldeisers. De door de verdediging overgelegde uitdraai van het administratiesysteem DCO toont aan, wanneer die naast het overzicht van de FIOD wordt gelegd, dat er onder de streep € 11.408,07 niet verantwoorde inkomsten zijn. Het is evenwel niet ondenkbaar dat, zoals door [naam medeverdachte] is verklaard, dit (contante) bedrag geïnvesteerd is in nieuwe inventaris voor [naam bedrijf 1] nadat de fiscus de oude inventaris in beslag had genomen, en dus dat er in zoverre hierdoor geen benadeling van de schuldeisers heeft plaatsgevonden.
Wat betreft het bedrag ad GBP 1.864,99 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] ter zitting verklaard dat per ongeluk is gevraagd aan de klant om het bedrag over te maken op de rekening van [naam bedrijf 2] in plaats van de rekening van [naam bedrijf 1] . De betreffende klant was per e-mail van 27 december 2013 hierom gevraagd. Zoals hierna zal worden uiteengezet zal de rechtbank als peildatum voor de wetenschap van het aanstaande faillissement van [naam bedrijf 1] uitgaan van 2 januari 2014. Gelet daarop en de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] , zal de verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuk.
Conclusie
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging - de eerste gedachtestreep onder feit 2 - niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Onttrekking klantenbestand (tweede gedachtestreep)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft het verwijt dat een klantenbestand is onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf 1] , dit klantenbestand nooit toebehoorde aan [naam bedrijf 1] en dus niet aan de boedel onttrokken kon worden. Het klantenbestand is van [naam bedrijf 3] en eerder van diens rechtsvoorganger [naam bedrijf 5] . [naam bedrijf 1] factureerde en incasseerde slechts voor deze bedrijven en deed voor [naam bedrijf 5] / [naam bedrijf 3] dienstverlening, maar eigen klanten had [naam bedrijf 1] niet. Dit volgt ook uit achterliggende afspraken tussen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 5] en/of [naam bedrijf 3] .
Beoordeling
Voor wat betreft de verwijten dat er onttrekkingen hebben plaatsgevonden die strekten tot benadeling van schuldeisers, dient te worden beoordeeld of [naam bedrijf 1] eerder dan de feitelijke faillietverklaring wetenschap had dat een faillissement onafwendbaar was en zo ja, vanaf welke datum. Voorts dient te worden beoordeeld of er, tegen de achtergrond van die wetenschap, handelingen hebben plaatsgevonden die strekten tot benadeling van schuldeisers en of daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 3] en [naam medeverdachte] .
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
  • Op 7 juli 2012 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [naam bedrijf 1] en de fiscus, inhoudende dat [naam bedrijf 1] maandelijks € 20.000,- zou betalen.
  • Na oktober 2012 heeft geen betaling meer plaatsgevonden aan de fiscus.
  • De fiscus heeft de vaststellingsovereenkomst ingetrokken en in april 2013 heeft de fiscus de kantoorinventaris van [naam bedrijf 1] afgevoerd. Hiertegen is door [naam bedrijf 1] een procedure gestart bij de rechtbank Den Haag.
  • Op 2 januari 2014 heeft [naam medeverdachte] een plan van doorstart opgesteld. Dat plan van doorstart spreekt over continueren met een nieuwe vennootschap na het faillissement van [naam bedrijf 1] . Het plan schetst geen alternatief voor een faillissement.
  • Op 9 en 20 januari 2014 is er e-mailverkeer tussen [naam bedrijf 1] ( [naam medeverdachte] ) en [naam bedrijf 3] ( [naam] ) waarin wordt gesproken over briefpapier en conceptbrieven met betrekking tot jaarbijdragen en een welkomstbrief.
  • Op 27 januari 2014 worden door [naam bedrijf 1] aan klanten brieven verzonden die zijn ondertekend door [naam medeverdachte] waarin staat dat niet [naam bedrijf 1] maar [naam bedrijf 3] voortaan de jaarlijkse bijdragen gaat innen.
  • Op 17 februari 2014 heeft [naam bedrijf 1] zelf faillissement aangevraagd met onder meer als reden dat de vennootschap de vordering van de Belastingdienst niet meer kon voldoen.
  • Op 19 februari 2014 zijn brieven verzonden door [naam bedrijf 3] die zijn ondertekend door de verdachte waarin wordt verwezen naar de brieven van [naam bedrijf 1] en waarin wordt bevestigd dat [naam bedrijf 3] de inning van de jaarlijkse bijdragen overneemt.
  • Op 11 maart 2014 is [naam bedrijf 1] failliet verklaard.
Het standpunt van de verdediging dat het klantenbestand niet aan [naam bedrijf 1] toebehoorde maar aan [naam bedrijf 3] , vindt geen steun in het strafdossier. Er zijn geen schriftelijke overeenkomsten of schriftelijke afspraken tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] of diens rechtsvoorganger [naam bedrijf 5] waaruit dit blijkt. Er zijn ook geen schriftelijke overeenkomsten met klanten waaruit dit volgt en geen van de klanten die als getuigen zijn gehoord geeft aan dat zij via [naam bedrijf 1] een overeenkomst met [naam bedrijf 3] zijn aangegaan. In tegendeel zelfs: de getuigen verklaren nadrukkelijk dat zij de buitenlandse vennootschappen (Ltd’s) kochten bij [naam bedrijf 1] . De klanten verklaren verder dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat [naam bedrijf 1] slechts een factuurfirma zou zijn en dat zij nog nooit van [naam bedrijf 3] hadden gehoord, totdat zij in de periode voorafgaand aan het faillissement van [naam bedrijf 1] de brief ontvingen dat [naam bedrijf 3] in de toekomst zou gaan factureren. Uit de facturen van [naam bedrijf 1] voor de instandhouding van de buitenlandse vennootschappen blijkt ook niet dat [naam bedrijf 1] incasseerde voor een ander, terwijl [naam bedrijf 1] dat bij de factureringen voor de Britse Trusts wél nadrukkelijk vermeldde op haar factuur. De bedragen moesten worden overgemaakt naar de eigen bankrekening van [naam bedrijf 1] . Bovendien werd over het factuurbedrag BTW gerekend, waarvan de medeverdachte [naam medeverdachte] zelf ter zitting heeft verklaard dat die BTW door [naam bedrijf 1] werd afgedragen. Daaruit volgt eveneens dat het een door [naam bedrijf 1] geleverde dienst betrof. Immers, [naam bedrijf 1] behoeft slechts BTW af te dragen over door haar geleverde diensten en niet voor een derde partij voor wie zij factureert – de BTW-plicht ligt dan bij die partij zelf. Uit het voorgaande volgt dat de klanten een overeenkomst hadden met [naam bedrijf 1] , niet met [naam bedrijf 3] , en dat het klantenbestand (de goodwill) aan [naam bedrijf 1] toebehoorde en dus in de faillissementsboedel van [naam bedrijf 1] viel. De rechtbank merkt nog op dat door de verdediging benoemde achterliggende afspraken tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 5] / [naam bedrijf 2] , niet voldoende zijn onderbouwd en dat deze bovendien - voor zover daarvan al sprake is en wat daar ook van zij - op zichzelf geen civielrechtelijke consequentie hebben voor het feit dat de klanten op grond van al het voorgaande een overeenkomst zijn aangegaan met [naam bedrijf 1] en daarmee tot háár klantenbestand behoorden.
Gelet op de eerder opgesomde feiten was in elk geval op 2 januari 2014 - toen de fiscus al niet meer betaald kon worden en het doorstartplan was opgesteld - duidelijk dat een faillissement van [naam bedrijf 1] onafwendbaar was. Door daarna, gezamenlijk ( [naam medeverdachte] namens [naam bedrijf 1] en de verdachte namens [naam bedrijf 3] ) kort voor het faillissement de klanten van [naam bedrijf 1] aan te schrijven dat [naam bedrijf 3] voortaan betaald moest worden voor de dienstverlening in plaats van [naam bedrijf 1] , hebben de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] het klantenbestand onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf 1] . Dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking volgt uit het
e-mailverkeer dat op 9 en 20 januari 2014 plaatsvond. Daarmee hebben de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk de rechten van de schuldeisers in het faillissement verkort, nu over die goodwill afgerekend had moeten worden met de boedel.
Gelet op het daaromtrent door de verdediging gevoerde verweer merkt de rechtbank nog op dat de vraag of er wel of geen benaderbare debiteuren waren, daarbij niet ter zake doet. Het klantenbestand vertegenwoordigt op zichzelf een waarde in het economisch verkeer, zeker wanneer het gaat om klanten die de dienstverlening - in dit geval het in stand houden van hun buitenlandse vennootschappen - zullen willen voortzetten.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Onttrekking en doorstorten geldbedragen (tweede en derde gedachtestreep)
Standpunt van de officier van justitie
Door het sturen van brieven aan klanten van [naam bedrijf 1] met het verzoek voortaan aan [naam bedrijf 3] te gaan betalen heeft de verdachte de toekomstige betalingen van deze cliënten aan de boedel van [naam bedrijf 1] onttrokken, aangezien er vanaf begin 2014 geen betalingen van klanten meer binnenkwamen op de rekening van [naam bedrijf 1] .
Beoordeling
De officier van justitie waardeert in de tenlastelegging de hoogte van die onttrekking op de (berekende) jaaromzet van [naam bedrijf 3] en stelt dat dit geldbedrag aan de boedel is onttrokken door de verdachte en zijn medeverdachte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zullen de verdachte en de medeverdachte evenwel worden vrijgesproken. De rechtbank kan niet vaststellen dat de omzet van [naam bedrijf 3] enkel en alleen werd behaald uit overgenomen klanten van [naam bedrijf 1] . Daarnaast is de waarde van een klantenbestand in het economisch verkeer van veel factoren afhankelijk, zodat deze niet zonder meer kan worden vastgesteld op de berekende jaaromzet daarvan. Daar komt bij dat het klantenbestand weliswaar is onttrokken (hetgeen een waarde vertegenwoordigt), maar dat er geen geldbedrag aan toekomstige inkomsten is onttrokken aan de boedel nu de boedel de dienstverlening niet voortzette en deze inkomsten dus niet zou hebben genoten.
Overigens blijkt uit het dossier niet dat de verdachte enige bemoeienis heeft gehad met het overmaken van gelden van de bankrekening van [naam bedrijf 1] naar de bankrekening van [naam bedrijf 3] , zo er al sprake is van onttrekking van gelden.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte het initiatief heeft genomen tot en/of dat hij op enige wijze een bijdrage heeft geleverd aan het overmaken van gelden van de rekening van [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] .
Conclusie
Het onttrekken van gelden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken
4.1.4.
Feit 3
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft samen en in vereniging met [naam medeverdachte] geldbedragen overgedragen, verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was, zodat sprake is van witwassen. Bovendien hebben zij hiervan een gewoonte gemaakt, aangezien gedurende een langere periode geldstromen plaatsvonden.
Standpunt verdediging
Zo er al sprake is van enig gronddelict, hetgeen de verdediging ontkent, ontbreekt het causale verband tussen het gepleegde misdrijf en de opbrengst uit dat misdrijf. Dat voornoemde geldbedragen in het kader van de beweerdelijke faillissementsfraude zijn overgedragen dan wel verworven zijn, betekent nog niet dat zij daarmee afkomstig zijn uit enig voorafgaande misdrijf. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vooropgesteld zij dat - zoals hiervoor reeds overwogen - niet kan worden vastgesteld dat de aan de boedel van [naam bedrijf 1] onttrokken goodwill een waarde vertegenwoordigt ter hoogte van het in de tenlastelegging onder feit 3 genoemde bedrag van € 230.099,70. Bovendien betreft het klantenbestand geen geldbedrag. De onttrekking van het klantenbestand levert derhalve geen witwassen van een geldbedrag van € 230.099,70 op, zoals ten laste gelegd.
Van de eventuele opbrengsten of verdiensten die na het faillissement van [naam bedrijf 1] door [naam bedrijf 3] zijn gegenereerd met het onttrokken klantenbestand van [naam bedrijf 1] kan mogelijk wél worden gezegd dat deze (onmiddellijk) uit enig misdrijf afkomstig zijn (vgl. in die zin onder meer ECLI:NL:HR2014:3044 en ECLI:NL:HR:2019:774). Immers, zonder het in strijd met de wet overnemen van het klantenbestand zouden deze inkomsten niet zijn gegenereerd. Echter, dit betreft de vermeende opbrengsten van de rechtspersoon [naam bedrijf 3] , niet van de verdachte en/of zijn medeverdachte persoonlijk. Het door de verdachte feitelijk leidinggeven aan die gedragingen van [naam bedrijf 3] is niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank daaromtrent geen oordeel kan geven.
Datzelfde kan ook gezegd worden van de bedragen die van de rekening van [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn overgemaakt, in die zin dat de vermeende witwashandelingen (o.a. voorhanden hebben/verwerven) gedragingen zijn van de vennootschappen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en niet van de verdachte en/of zijn medeverdachte persoonlijk.
De verdachte zal van deze onderdelen worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de geldbedragen die in het zicht van het faillissement aan de boedel van [naam bedrijf 1] zijn onttrokken en zijn (door)gestort naar [naam bedrijf 4] , stelt de rechtbank vast dat niet is bewezen dat deze een criminele herkomst hebben. Zoals hiervoor is overwogen, zijn schuldeisers door die onttrekkingen niet benadeeld en was er geen sprake van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte zal daarom ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. ( primair)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, en Servië tezamen en in vereniging met een ander meermalen, telkens als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , enig goed aan de boedel van [naam bedrijf 1] , heeft onttrokken, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens -zakelijk
weergegeven-:
- het klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken door deze klanten een of meerdere brieven ) te sturen dat de levering en facturering van producten en diensten voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:

2.(primair):

medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken;

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen en bijkomende straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen en bijkomende straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte die bestuurder was van de inmiddels failliete vennootschap [naam bedrijf 1] schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft in het zicht van het faillissement daarvan de goodwill van [naam bedrijf 1] overgeheveld naar [naam bedrijf 3] , waarvan hij de directeur is.
Het dossier wekt de indruk dat de verdachte samen met [naam medeverdachte] doelbewust bezig is geweest om [naam bedrijf 1] leeg te trekken om zo zichzelf en aan hem en zijn medeverdachte gelieerde vennootschappen te bevoordelen boven de andere (preferente) schuldeisers in het faillissement van [naam bedrijf 1] . De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen doelbewust de wettelijke rangorde van schuldeisers in een faillissement heeft doorkruist en zodoende het vertrouwen heeft geschonden dat nodig is voor een goed functionerend handelsverkeer. Het tast de integriteit aan van het financiële en economisch verkeer en kan een ontwrichtende werking hebben op de legale economie. Bovendien is gebleken dat in de periode direct na het faillissement door de verdachte en [naam medeverdachte] nieuwe rechtspersonen zijn opgericht, waarbij de activiteiten nagenoeg dezelfde zijn als die van [naam bedrijf 1] . Die rechtspersonen staan weliswaar niet op naam van verdachte geregistreerd, maar werken wel nauw samen met [naam bedrijf 3] . De verdachte geeft daarmee blijk van een lichtzinnige houding ten opzichte van de financiële belangen van schuldeisers. Hij stelt zijn eigen financiële belangen steeds voorop.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en inmiddels onherroepelijk is veroordeeld voor fiscale fraude.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en de recente veroordeling van de verdachte voor frauduleus handelen, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het gegeven dat het delict langer geleden is begaan. De redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank komt ook tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte van een deel van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Voor een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur ziet de rechtbank, gelet op de oplegging van de hierna te noemen bijkomende straffen, geen aanleiding.
De rechtbank zal voorts een geldboete van na te noemen hoogte opleggen, aangezien de verdachte voordeel heeft gehad van het door hem gepleegde en bewezen verklaarde feit.
Ontzetting van de uitoefening van het beroep van bestuurder
Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank het aangewezen om personen als de verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, als bestuurder van een rechtspersoon te weren. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op dit punt de eis van de officier van justitie te volgen. De rechtbank ontzet de verdachte voor de duur van vijf jaar van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon, daarbij aansluitend bij de duur van het civielrechtelijke beroepsverbod ingevolge artikel 106a en 106b van de Faillissementswet. Ter effectuering van voornoemde ontzetting, zal de rechtbank een afschrift van dit vonnis ter registratie toezenden aan de Kamer van Koophandel. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de eis van de officier van justitie tot openbaarmaking van het vonnis. Aangezien hiermee geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, zal de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil schatten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen alsmede bijkomende straffen passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke gedeelte van het bij vonnis van 4 september 2013 van de meervoudige strafkamer te ‘s‑Gravenhage opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft zich nadien opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Aangezien die veroordeling nog niet onherroepelijk was op het moment dat het nieuwe feit is gepleegd en de proeftijd derhalve nog niet was gestart, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 23, 24c, 28, 31, 36, 47, 57, 341 en 344 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het begaan van het strafbare feit.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden,alsmede tot een
geldboete van € 50.000, 00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
285 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
legt als bijkomende straffen op aan de verdachte:
- verbod tot de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf (5) jaren;
- openbaarmaking van dit vonnis door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting;
- schat de kosten van het openbaar maken van dit vonnis op nihil;
wijst af de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte van de bij vonnis van 4 september 2013 van de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland, en/of te Servië en/of te
Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 failliet is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
[naam bedrijf 1] , (telkens) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel l5i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of liet bewaren en/of doen bewaren en/of tevoorschijn brengen en/of doen tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) niet de (volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd en/of doen voeren,
en/of
de (volledige) (digitale) administratie över het/de ja(a)r(en) 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder, althans in ieder geval, de crediteurenadministratie en/of debiteurenadministratie en/of kasadministratie(s) en/of liet klantenbestand, niet aan de curator van [naam bedrijf 1] . overgelegd en/of doen overleggen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië en/of te Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en) , althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [naam bedrijf 1] , (telkens) niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel l5i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of doen bewaren en/of tevoorschijn brengen en/of doen tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld, immers heeft/hebben die [naam bedrijf 1] . en/of haar mededader(s) (telkens) niet de (volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd en/of doen voeren, en/of de (volledige) (digitale) administratie over het/de ja(a)r(en) 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder, althans in ieder geval, de crediteurenadministratie en/of debiteurenadministratie en/of kasadministratie(s) en/of het klantenbestand, niet aan de curator van [naam bedrijf 1] overgelegd en/of doen
overleggen, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbafa)r(e) feiten verdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
2.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland, en/of te Servië en of te
Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , (telkens) lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) aan de boedel van [naam bedrijf 1] , heeft onttrokken en/of doen onttrekken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) -zakelijk
weergegeven-:
- baten niet verantwoord door een of meerdere contante stortingen van in totaal 14958 euro (D-046) en/of contante omzet in de maanden april 2013 en/of juni 2013 en/of september 2013 en/of november 2013 (AMB-006 + AMB-007) en/of een bijschrijving van in totaal GBP 1864.99 (AMB-015 5-15) tegenover de curator te verzwijgen en/of niet in de administratie op te nemen en/of te verwerken,
en/of
- ( een) contant(e) en/of gira(a)1(e) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa)242.127,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) + 12.028,10 euro AMB-008))
aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken en/of het klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken door deze klanten een of meerdere brieven (D-016 2-5 + D-021 2-5) te sturen dat de levering en/of facturering van producten en diensten voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
en/of
ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop hij en/of zijn mededaders(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen (telkens) een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld en/of heeft doen bevoordelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) -zakelijk
weergegeven-:
- gelden van de debiteuren van [naam bedrijf 1] ., die binnenkwamen op de ABN »IRO-rekening van [naam bedrijf 1] ., doorgestort naar de rekening van [naam bedrijf 2] . te Engeland en/of [naam bedrijf 3] te te Servië en/of [naam bedrijf 4] (AMB-008);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , (telkens) lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) aan de boedel van [naam bedrijf 1] , heeft onttrokken en/of doen onttrekken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) -zakelijk
weergegeven-:
- baten niet verantwoord door een of meerdere contante stortingen van in
totaal 14958 euro (D-046) en/of contante omzet in de maanden april 2013 en/of juni 2013 en/of september 2013 en/of november 2013 (AMB-006 + AMB-007) en/of een bijschrijving van in totaal GBP 1864.99 (AMB-018 5-15) tegenover de curator te verzwijgen en/of niet in de administratie op te nemen en/of te verwerken,
en/of
- ( een) contant(e) en/of gira(a)l(e) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AM3-023) + 12.028,10 euro (AMB-008)) aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken en/of liet klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken door deze klanten een of meerdere brieven (D-0l6 2-5+ D-02l 2-5) te sturen dat de levering en/of facturering van producten en diensten voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
en/of
ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop hij en/of zijn mededaders(s) wist(en) dat liet faillissement niet kon worden voorkomen (telkens) een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld en/of heeft doen bevoordelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven-:
- gelden van de debiteuren van [naam bedrijf 1] , die binnenkwamen op de ABN »1RO-rekening van [naam bedrijf 1] , doorgestort naar de rekening van [naam bedrijf 2] . te Engeland en/of [naam bedrijf 3] te Servië en/of [naam bedrijf 4] (AMB-008) tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbafa)r(e) feiten verdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië en/of te
Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en), althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, in geval van faillissement en/of in het vooruitzicht van faillissement van een rechtspersoon, te weten: [naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haaq van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [naam bedrijf 1] ,
(telkens) enig(e) goed(eren) aan de boedel van [naam bedrijf 1] heeft onttrokken en/of doen onttrekken en/of betaling(en) heeft aangenomen en/of doen aannemen van (een) niet opeisbare schuld(en) en/of (een) opeisbare schuld(en), in het laatste geval wetende dat het faillissement van [naam bedrijf 1] reeds was aangevraagd en/of ten gevolge van
overleg met [naam bedrijf 1] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven-:
een of meer debiteuren van [naam bedrijf 1] , te weten [naam debiteur 1] (D-016 1-5) en/of [naam debiteur 2] (D-018 4-7) en/of [naam debiteur 3] . (D-021-3-5) aangeschreven om hen te informeren dat de nota’s voor jaarbijdragen, wijzigingen in bestaande structureren, nieuwe oprichtingen en het opvragen van documenten rechtstreeks via [naam bedrijf 3] zou lopen/gaan vervolgens zijn deze debiteuren naar [naam bedrijf 3] overgaan en/of hebben deze debiteuren nadien overboekingen/betalingen (conform qenoemd(e) aanschrijving/verzoek) op de bankrekening van [naam bedrijf 3] Servië daadwerkelijk plaatsgevonden;
3.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 7 maart 2017, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a.
(telkens) een of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) + 12.028,10 euro (AMB-008)) en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), althans een of meer voorwerpen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) + 12.028,10 euro (AMB-008)) en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), althans een of meer voorwerpen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemde goed(eren) en/of geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) ,althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedragen - onmiddellijk of middelijk- afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van
witwassen een gewoonte gemaakt.