Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van gewoontewitwassen van geldbedragen en voertuigen die afkomstig waren van illegale pokerevenementen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte aanzienlijke winsten had behaald met pokerspellen, waarbij deze winsten vermengd waren geraakt met legale inkomsten en vermogensbestanddelen van hem en zijn echtgenote. Het Hof oordeelde dat de in de bewezenverklaring opgenomen voorwerpen, waaronder auto’s en geldbedragen, gedeeltelijk middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was. De winsten van de verdachte waren opbrengsten van een overtreding, maar niet noodzakelijkerwijs van een misdrijf. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak betreft de vraag of de winsten uit illegale pokerspelen als misdrijf kunnen worden aangemerkt, en of de vermenging van deze winsten met legale inkomsten leidt tot de conclusie dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een misdrijf. De Hoge Raad concludeerde dat de winsten uit de overtreding van de Wet op de kansspelen niet automatisch als misdrijf kunnen worden gekwalificeerd, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling.