ECLI:NL:RBROT:2019:7256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
10/996525-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en onttrekking van activa door bestuurder van failliete rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van de failliete rechtspersoon [naam bedrijf 1] wordt beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte wordt verweten dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en deze aan de curator over te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De tenlastelegging omvat onder andere het onttrekken van activa, het niet verantwoorden van baten en het bevoordelen van bepaalde schuldeisers boven anderen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de ondeugdelijke administratie en de onttrekking van het klantenbestand aan de failliete boedel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en een verbod tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft ook de kosten van openbaarmaking van het vonnis op nihil geschat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996525-15
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] (Servië),
raadsman mr. H. Sytema, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Achahbar heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 onder b ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, een verbod tot de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren en het publiceren van het vonnis van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Bewijsuitsluiting
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van de verdachte bij de FIOD dienen worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verhoren buiten aanwezigheid van een advocaat hebben plaatsgevonden, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering wegens strijd met artikel 6 EVRM.
De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van het gevoerde verweer, omdat de verklaringen van de verdachte bij de FIOD te Haarlem door de rechtbank niet worden gebruikt voor het bewijs en de verdediging daar om die reden geen belang bij heeft.
4.1.2.
Feiten 1 en 2
De verdachte wordt er kort gezegd van verdacht dat hij samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] als (feitelijk) bestuurder van de inmiddels failliete rechtspersoon [naam bedrijf 1] (hierna te noemen: [naam bedrijf 1] ) niet heeft voldaan aan de verplichting om een deugdelijke administratie te voeren van deze onderneming in de zin van de artikelen 2:10 en 3:15i van het Burgerlijk Wetboek (BW) en deze niet (geheel) over te dragen van de curator (feit 1). Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij samen met [naam medeverdachte] baten niet heeft verantwoord, goederen heeft onttrokken aan de failliete boedel en schuldeisers heeft bevoordeeld door, terwijl hij wist dat [naam bedrijf 1] afstevende op een faillissement, contante omzetten, stortingen en een bijschrijving niet te verantwoorden in de administratie, (de waarde van) het klantenbestand te onttrekken en geldbedragen over te maken op de rekeningen van andere rechtspersonen, te weten [naam bedrijf 2] (hierna te noemen: [naam bedrijf 2] ), [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] (feit 2). Dit alles ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het faillissement.
4.1.3.
Ten aanzien van feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging betwist dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om de administratie bij te houden en te bewaren. Voor wat betreft het verwijt dat de administratie niet (in zijn geheel) aan de curator is overgedragen, ontstaat die verplichting eerst na de datum van het faillissement, welke datum buiten de tenlastegelegde periode valt. Voor zover er sprake is van een hiaat in het bijhouden, bewaren en aanleveren van de administratie aan de curator, ontbreekt het opzet van de verdachte op de bedrieglijke verkorting van de belangen van schuldeisers.
Beoordeling
Voor de strafwaardigheid van het verwijt dat de verdachte geen (volledige) administratie heeft bijgehouden, bewaard en overgedragen aan de curator, dient allereerst te worden beoordeeld wie verantwoordelijk is of zijn voor de administratie binnen [naam bedrijf 1] en of er hiaten zijn in die administratie. Daarna dient te worden beoordeeld of de verdachte eerder dan de feitelijke faillietverklaring wetenschap had dat een faillissement van [naam bedrijf 1] onafwendbaar was en zo ja, vanaf welke datum. Tegen die achtergrond dient te worden beoordeeld of het ondeugdelijk bijhouden van de administratie en het niet overdragen aan de curator strekte tot verkorting van schuldeisers. Ook dient te worden beoordeeld of daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 3] en [naam medeverdachte] .
Verantwoordelijkheid voor en onvolledigheid van de administratie
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier af dat de verdachte in de tenlastegelegde periode als enige bestuurder/directeur van [naam bedrijf 1] stond ingeschreven en dat hij de administratie bijhield. Dit maakt dat de verdachte verantwoordelijk was voor de administratie bij [naam bedrijf 1] .
Voorts blijkt uit het onderzoek van de administratie door de FIOD, in verband met de aangifte van de curator dat de ingeleverde administratie niet volledig digitaal was bijgewerkt. Verder ontbraken ook de gegevens uit het systeem “Document Centre Online” (DCO) waarin in ieder geval het klantenbestand stond met daarin de klantgegevens, wat de klanten voor de oprichting van hun vennootschappen hadden betaald en wat het jaarlijks onderhoud was. Die gegevens uit DCO zijn eerst op de zitting door de verdachte overgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij na het beslag van de fiscus op de inventaris van [naam bedrijf 1] geen toegang meer had tot DCO. Uit de verklaring van getuige [naam getuige] , werkzaam bij [naam bedrijf 1] , volgt echter dat tot aan het faillissement is gewerkt met DCO, zodat daaruit volgt dat [naam verdachte] / [naam bedrijf 1] wel degelijk toegang moet hebben gehad tot dat systeem. Doordat de verdachte de gegevens uit DCO niet aan de curator heeft overgelegd en evenmin de curator toegang tot dat systeem heeft verleend, was het voor de curator niet mogelijk om de bezittingen en schulden van [naam bedrijf 1] te bepalen. Immers, zoals de rechtbank hierna onder feit 2 oordeelt, behoorde het klantenbestand [naam bedrijf 1] toe. De administratie voldeed daarmee niet aan de vereisten gesteld in de artikelen 2:10 BW en 3:15i BW.
Wetenschap van het aanstaande faillissement
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
  • Op 7 juli 2012 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [naam bedrijf 1] en de fiscus, inhoudende dat [naam bedrijf 1] maandelijks € 20.000,- zou betalen.
  • Na oktober 2012 heeft geen betaling aan de fiscus meer plaatsgevonden.
  • De fiscus heeft de vaststellingsovereenkomst ingetrokken en in april 2013 heeft de fiscus de kantoorinventaris van [naam bedrijf 1] afgevoerd. Hiertegen is door [naam bedrijf 1] een procedure gestart bij de rechtbank Den Haag.
  • Op 2 januari 2014 heeft de verdachte een plan van doorstart opgesteld. Dat plan van doorstart spreekt over continueren met een nieuwe vennootschap na het faillissement van [naam bedrijf 1] . Het plan schetst geen alternatief scenario voor een faillissement.
  • Op 9 en 20 januari 2014 is er e-mailverkeer tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] waarin wordt gesproken over briefpapier en conceptbrieven met betrekking tot jaarbijdragen en een welkomstbrief.
  • Op 27 januari 2014 worden door [naam bedrijf 1] aan klanten brieven verzonden die zijn ondertekend door de verdachte waarin staat dat niet [naam bedrijf 1] maar [naam bedrijf 3] voortaan de jaarlijkse bijdragen gaat innen.
  • Op 17 februari 2014 heeft de verdachte zelf het faillissement van [naam bedrijf 1] aangevraagd met onder meer als reden dat de vennootschap de vordering van de fiscus niet meer kon voldoen.
  • Op 19 februari 2014 zijn brieven verzonden door [naam bedrijf 3] die zijn ondertekend door [naam medeverdachte] waarin onder verwijzing naar de brieven van [naam bedrijf 1] wordt bevestigd dat [naam bedrijf 3] de inning van de jaarlijkse bijdragen overneemt.
  • Op 11 maart 2014 is [naam bedrijf 1] failliet verklaard.
In elk geval op 2 januari 2014 - toen de fiscus al niet meer betaald kon worden en het doorstartplan was opgesteld - was duidelijk voor de verdachte dat een faillissement van [naam bedrijf 1] onafwendbaar was.
Verkorting rechten schuldeisers
Gelet op het feit dat [naam bedrijf 1] , zoals hiervoor is overwogen, vanaf 2 januari 2014 afstevende op een faillissement en de verdachte hiermee rekening hield, althans had moeten houden, bestond vanaf dat moment (ten minste) de aanmerkelijke kans dat de schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld door het niet voeren van een deugdelijke administratie dan wel dat anderen dan de schuldeisers zouden worden bevoordeeld. Doordat de administratie van [naam bedrijf 1] niet op orde was kon de curator immers geen overzicht krijgen van het geheel aan rechten en plichten van de vennootschap.
Medeplegen
Niet kan worden bewezen dat de verdachte het niet voeren van een deugdelijke administratie van [naam bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat de medeverdachte [naam medeverdachte] , die in de tenlastegelegde periode geen bestuurder van [naam bedrijf 1] was, enige bemoeienis heeft gehad met het voeren van de (ondeugdelijke) administratie van [naam bedrijf 1] en het niet (volledig) overleggen daarvan aan de curator, zodat niet kan worden vastgesteld dat hieromtrent tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Het onder feit 1 primair tenlastegelegde kan, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.4.
Ten aanzien van feit 2
Baten niet verantwoord in de administratie (eerste gedachtestreep)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte/ [naam bedrijf 1] en [naam medeverdachte] met betrekking tot de contante omzetten, de stortingen en een bijschrijving van GBP 1.864,99 op een rekening van [naam bedrijf 1] die niet zijn verantwoord in haar administratie.
Beoordeling
Aangaande het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 14.958,- is door de verdediging voldoende onderbouwd aan de hand van de bankafschriften in het strafdossier dat dit bedrag weliswaar is gestort uit de kas van [naam bedrijf 1] op de bankrekening van [naam bedrijf 4] , maar dat van dit bedrag de salarissen van het personeel van [naam bedrijf 1] zijn betaald. Zonder betaling van de salarissen zou het bedrag van die vorderingen na het faillissement van [naam bedrijf 1] door het UWV als preferente vordering in het faillissement zijn ingediend. Weliswaar zou die preferente vordering van het UWV pas na de boedelschulden worden voldaan (en heeft er in zoverre wel een doorkruising van de rangorde van schuldeisers in het faillissement plaatsgevonden), maar dat is onvoldoende om bij het betalen van de reguliere salarissen van het personeel te spreken van een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, onder meer omdat salarisbetalingen over het algemeen noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de onderneming tot aan het faillissement.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het doorbetaalde salaris van de verdachte (bestuurder van [naam bedrijf 1] ) mogelijk niet door het UWV vergoed zou zijn en om die reden een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers kan opleveren. Dat hangt echter onder meer af van de vraag of de verdachte - die naar eigen verklaring op de zitting in loondienst werkte van [naam bedrijf 1] - over zijn salaris de daarvoor benodigde sociale lasten afdroeg. De rechtbank kan op het basis van het strafdossier evenwel niet vaststellen dat de verdachte die lasten
nietafdroeg, zodat zij ervan uit moet gaan dat ook zijn salaris zou zijn vergoed door het UWV.
Ten aanzien van de contante omzetten die niet zouden zijn opgenomen in de administratie van [naam bedrijf 1] merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet blijkt dat er meer contante omzet is gegenereerd dan is afgestort. De kasstortingen en de girale omzet laten een wisselend beeld zien, zodat niet valt vast te stellen of het ontbreken van kasstortingen in vier maanden in 2013 betekent dat contante omzet over die maanden niet is afgestort.
Wat betreft het bedrag ad GBP 1.864,99 heeft de verdachte ter zitting verklaard dat per ongeluk is gevraagd aan de klant om het bedrag over te maken op de rekening van [naam bedrijf 2] in plaats van de rekening van [naam bedrijf 1] . De betreffende klant was per e-mail van 27 december 2013 hierom gevraagd. Zoals hiervoor uiteengezet gaat de rechtbank als peildatum voor de wetenschap van het aanstaande faillissement van [naam bedrijf 1] uit van 2 januari 2014. Gelet daarop en zijn verklaring daaromtrent, zal de verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuk.
Conclusie
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging - de eerste gedachtestreep onder feit 2 - niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Onttrekking klantenbestand en daaruit volgende omzet (tweede gedachtestreep)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft het verwijt dat een klantenbestand is onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf 1] , dit klantenbestand nooit toebehoorde aan [naam bedrijf 1] en dus niet onttrokken kon worden aan de boedel. Het klantenbestand behoort toe aan [naam bedrijf 3] en eerder aan diens rechtsvoorganger [naam bedrijf 5] [naam bedrijf 1] factureerde en incasseerde slechts voor hen en deed voor [naam bedrijf 5] / [naam bedrijf 3] dienstverlening, maar eigen klanten had [naam bedrijf 1] niet. Dit volgt ook uit achterliggende afspraken tussen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 5] en/of [naam bedrijf 3] .
Beoordeling
Het standpunt van de verdediging dat het klantenbestand niet aan [naam bedrijf 1] toebehoorde maar aan [naam bedrijf 3] , vindt geen steun in het strafdossier. Er zijn geen schriftelijke overeenkomsten of schriftelijke afspraken tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] of diens rechtsvoorganger [naam bedrijf 5] waaruit dit blijkt. Er zijn ook geen schriftelijke overeenkomsten met klanten waaruit dit volgt en geen van de klanten die als getuigen zijn gehoord geven aan dat zij via [naam bedrijf 1] een overeenkomst met [naam bedrijf 3] zijn aangegaan. In tegendeel zelfs: de getuigen verklaren nadrukkelijk dat zij de buitenlandse vennootschappen (Ltd’s) kochten bij [naam bedrijf 1] . De klanten verklaren verder dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat [naam bedrijf 1] slechts een factuurfirma zou zijn en dat zij nog nooit van [naam bedrijf 3] hadden gehoord, totdat zij in de periode voorafgaand aan het faillissement van [naam bedrijf 1] de brief ontvingen dat [naam bedrijf 3] in de toekomst zou gaan factureren. Uit de facturen van [naam bedrijf 1] voor de instandhouding van de buitenlandse vennootschappen blijkt ook niet dat [naam bedrijf 1] incasseerde voor een ander, terwijl [naam bedrijf 1] dat bij de factureringen voor de Britse Trusts wél nadrukkelijk vermeldde op haar factuur. De bedragen moesten worden overgemaakt naar de eigen bankrekening van [naam bedrijf 1] . Bovendien werd over het factuurbedrag BTW gerekend, waarvan de verdachte zelf ter zitting heeft verklaard dat die BTW door [naam bedrijf 1] werd afgedragen. Daaruit volgt eveneens dat het een door [naam bedrijf 1] geleverde dienst betrof. Immers, [naam bedrijf 1] behoeft slechts BTW af te dragen over daar haar geleverde diensten en niet voor een derde partij voor wie zij factureert – de BTW‑plicht ligt dan op die partij zelf. Uit het voorgaande volgt dat de klanten van [naam bedrijf 1] diensten hebben afgenomen en niet van [naam bedrijf 3] . Het klantenbestand (de goodwill) behoorde aan [naam bedrijf 1] toe en viel in de faillissementsboedel van [naam bedrijf 1] . Eventuele achterliggende afspraken tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 5] / [naam bedrijf 2] , zijn niet voldoende onderbouwd en hebben - voor zover daarvan al sprake is en wat daar ook van zij - op zichzelf geen civielrechtelijke consequentie voor het feit dat er een relatie bestond tussen [naam bedrijf 1] en haar klanten.
Door na 2 januari 2014, toen er wetenschap was van het aanstaande faillissement van [naam bedrijf 1] , de klanten van [naam bedrijf 1] aan te schrijven dat [naam bedrijf 3] voortaan betaald moest worden voor de dienstverlening in plaats van [naam bedrijf 1] , hebben de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] het klantenbestand onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf 1] en daarbij nauw en bewust samengewerkt. Deze samenwerking volgt uit het e-mailverkeer dat op 9 en 20 januari 2014 plaatsvond. Daarmee hebben de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk de rechten van de schuldeisers in het faillissement verkort, nu over die goodwill afgerekend had moeten worden met de boedel.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Onttrekking en doorstorten geldbedragen (tweede en derde gedachtestreep)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft het verwijt dat de verdachte samen met [naam bedrijf 1] en [naam medeverdachte] geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken en daarmee schuldeisers heeft benadeeld, er geen sprake is van bedrieglijke bankbreuk. Voor wat betreft het verwijt dat voornoemde geldbedragen zijn doorgestort waarmee [naam bedrijf 1] schuldeisers heeft bevoordeeld boven de fiscus en DNB, stond het [naam bedrijf 1] vrij om te bepalen aan welke schuldeiser werd voldaan. Voor zover dit [naam bedrijf 1] niet vrijstond, kan er sprake zijn van bijzondere omstandigheden waaronder toch aan andere schuldeisers mocht worden voldaan. In dit geval bestond de bijzondere omstandigheid erin dat de verdachte slechts heeft getracht de continuïteit van [naam bedrijf 1] te waarborgen door de salarisbetaling mogelijk te maken. Bovendien zijn dit dermate geringe bedragen in vergelijking met de claims van de fiscus en DNB dat deze niet serieus zijn benadeeld. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Beoordeling
De verdediging heeft op zichzelf niet betwist dat in de periode voorafgaand aan het faillissement bedragen van de bankrekening van [naam bedrijf 1] zijn overgemaakt naar de rekeningen van [naam bedrijf 2] te Engeland, [naam bedrijf 3] te Servië en [naam bedrijf 4] . Gelet op de omstandigheid dat deze betalingen hebben plaatsgevonden ná 2 januari 2014 toen de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat een faillissement van [naam bedrijf 1] onafwendbaar was en die geldbedragen desondanks uit de boedel van [naam bedrijf 1] zijn gehaald, bestond tenminste de aanmerkelijke kans dat schuldeisers hierdoor in het faillissement zouden worden benadeeld. Met het doorstorten van geldbedragen aan [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn zij als schuldeisers ten onrechte bevoordeeld. In totaal gaat het om € 6.741,10 (€ 5.771,10 aan [naam bedrijf 2] en € 970 aan [naam bedrijf 3] ). Dit is anders voor de bedragen die zijn overgemaakt aan [naam bedrijf 4] . Deze bedragen zijn, zoals hiervoor reeds gezegd, gebruikt voor het uitbetalen van salarissen van werknemers van [naam bedrijf 1] wat geen bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers oplevert.
De officier van justitie waardeert de onttrekking van het klantenbestand op de (berekende) jaaromzet van [naam bedrijf 3] en stelt dat dit geldbedrag aan de boedel is onttrokken door de verdachte en zijn medeverdachte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zullen de verdachte en de medeverdachte evenwel worden vrijgesproken. De rechtbank kan niet vaststellen dat de omzet van [naam bedrijf 3] enkel en alleen werd behaald uit overgenomen klanten van [naam bedrijf 1] . Daarnaast is de waarde van een klantenbestand in het economisch verkeer van veel factoren afhankelijk, zodat deze niet zonder meer kan worden vastgesteld op de berekende jaaromzet daarvan. Daar komt bij dat het klantenbestand weliswaar is onttrokken (hetgeen een waarde vertegenwoordigt), maar dat er geen geldbedrag aan toekomstige inkomsten is onttrokken aan de boedel nu de boedel de dienstverlening niet voortzette en deze inkomsten dus niet zou hebben genoten.
Conclusie
De verweren worden verworpen, met uitzondering van het onttrekken van de vermeende jaaromzet van [naam bedrijf 3] door onttrekking van het klantenbestand.
4.1.5.
Feit 3
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft samen en in vereniging met [naam medeverdachte] geldbedragen overgedragen, verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was, zodat sprake is van witwassen. Bovendien hebben zij hiervan een gewoonte gemaakt, aangezien gedurende een langere periode geldstromen plaatsvonden.
Standpunt verdediging
Zo er al sprake is van enig gronddelict, hetgeen de verdediging ontkent, ontbreekt het causale verband tussen het gepleegde misdrijf en de opbrengst uit dat misdrijf. Dat voornoemde geldbedragen in het kader van de beweerdelijke faillissementsfraude zijn overgedragen dan wel verworven zijn, betekent nog niet dat zij daarmee afkomstig zijn uit enig voorafgaande misdrijf. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vooropgesteld zij dat - zoals hiervoor reeds overwogen - niet kan worden vastgesteld dat de aan de boedel van [naam bedrijf 1] onttrokken goodwill een waarde vertegenwoordigt ter hoogte van het in de tenlastelegging onder feit 3 genoemde bedrag van € 230.099,70. Bovendien betreft het klantenbestand geen geldbedrag. De onttrekking van het klantenbestand levert derhalve geen witwassen van een geldbedrag van € 230.099,70 op, zoals ten laste gelegd.
Van de eventuele opbrengsten of verdiensten die na het faillissement van [naam bedrijf 1] door [naam bedrijf 3] zijn gegenereerd met het onttrokken klantenbestand van [naam bedrijf 1] kan mogelijk wél worden gezegd dat deze (onmiddellijk) uit enig misdrijf afkomstig zijn (vgl. in die zin onder meer ECLI:NL:HR2014:3044 en ECLI:NL:HR:2019:774). Immers, zonder het in strijd met de wet overnemen van het klantenbestand zouden deze inkomsten niet zijn gegenereerd. Echter, dit betreft de vermeende opbrengsten van de rechtspersoon [naam bedrijf 3] , niet van de verdachte en/of zijn medeverdachte persoonlijk.
Datzelfde kan ook gezegd worden van de bedragen die van de rekening van [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn overgemaakt, in die zin dat de vermeende witwashandelingen (o.a. voorhanden hebben/verwerven) gedragingen zijn van de vennootschappen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en niet van de verdachte en/of zijn medeverdachte persoonlijk. Het door de verdachte feitelijk leidinggeven aan die gedragingen van [naam bedrijf 2] is niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank daaromtrent geen oordeel kan geven.
De verdachte zal van deze onderdelen worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de geldbedragen die in het zicht van het faillissement aan de boedel van [naam bedrijf 1] zijn onttrokken en zijn (door)gestort naar [naam bedrijf 4] , stelt de rechtbank vast dat niet is bewezen dat deze een criminele herkomst hebben. Zoals hiervoor is overwogen, zijn schuldeisers door die onttrekkingen niet benadeeld en was er geen sprake van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte zal daarom ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
(primair)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, telkens
alsbestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van: [naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [naam bedrijf 1] , niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek het bewaren en/ tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft verdachte telkens niet de volledige administratie aan de curator van [naam bedrijf 1] overgelegd ;
2.
(primair)
hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, , en Servië tezamen en in vereniging met een andermeermalen, telkens als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , baten niet heeft verantwoord enig(e) goederen aan de boedel van [naam bedrijf 1] , heeft onttrokken, immers hebben verdachte en/of zijn mededadertelkens -zakelijk
weergegeven-:
- gira(a)le geldbedragen tot een totaalbedrag van
6.741,10euro aan de boedel onttrokken en het klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken door deze klanten een of meerdere brieven te sturen dat de levering en facturering van producten en diensten voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
en
ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop hij en zijn mededaders wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen telkens een of meer schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld ,
immers hebben verdachte en zijn mededader –zakelijk weergegeven-:
- gelden van de debiteuren van [naam bedrijf 1] , die binnenkwamen op de ABN AMRO-rekening van [naam bedrijf 1] , doorgestort naar de rekening van [naam bedrijf 2] . te Engeland en [naam bedrijf 3] te Servië ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
primair
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 en artikel 15i van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
2.
primair
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, baten niet verantwoorden en enig goed aan de boedel onttrekken en een van zijn schuldeisers op enige wijze wederrechtelijk bevoordelen, meermalen gepleegd;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en bijkomende straffen

De straf en bijkomende straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van de inmiddels failliete vennootschap [naam bedrijf 1] al dan niet samen met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] schuldig gemaakt aan verschillende vormen van faillissementsfraude.
Hij heeft nagelaten een volledige en juiste administratie te voeren en hij heeft voorts nagelaten om de volledige beschikbare administratie aan de curator te overhandigen. Daarmee heeft hij niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om de curator van inlichtingen te voorzien, waardoor het niet mogelijk was voor de curator om het faillissement op juiste wijze af te wikkelen.
Verder heeft de verdachte in het zicht van het faillissement daarvan baten niet verantwoord en de goodwill van [naam bedrijf 1] overgeheveld naar [naam bedrijf 3] waarvan medeverdachte [naam medeverdachte] de directeur is door klanten brieven te sturen dat de levering en facturering van producten en diensten niet langer door [naam bedrijf 1] zou plaatsvinden. Ook zijn er gelden aan de boedel van [naam bedrijf 1] onttrokken, waardoor een aantal schuldeisers zijn benadeeld.
Verder heeft de verdachte gelden die door [naam bedrijf 1] waren ontvangen, overgemaakt naar [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] in Servië, in een periode waarin hij wist dat [naam bedrijf 1] afstevende op een faillissement. De verdachte heeft daarmee deze schuldeisers bevoordeeld boven andere schuldeisers.
Het dossier wekt de indruk dat de verdachte deels samen met [naam medeverdachte] doelbewust bezig is geweest om [naam bedrijf 1] leeg te trekken om zo zichzelf en aan hem en zijn medeverdachte gelieerde vennootschappen te bevoordelen boven de andere (preferente) schuldeisers in het faillissement van [naam bedrijf 1] . De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen doelbewust de wettelijke rangorde van schuldeisers in een faillissement heeft doorkruist en zodoende het vertrouwen heeft geschonden dat nodig is voor een goed functionerend handelsverkeer. Het tast de integriteit aan van het financiële en economisch verkeer en kan een ontwrichtende werking hebben op de legale economie. Bovendien is gebleken dat in de periode direct na het faillissement door de verdachte en [naam medeverdachte] nieuwe rechtspersonen zijn opgericht, waarbij de activiteiten nagenoeg dezelfde zijn als die van [naam bedrijf 1] . Die rechtspersonen staan onder andere op naam van de verdachte geregistreerd en werken nauw samen met [naam bedrijf 3] te Servië. De verdachte geeft daarmee blijk van een lichtzinnige houding ten opzichte van de financiële belangen van schuldeisers. Hij stelt zijn eigen financiële belangen steeds voorop. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank wel mee dat niet is gebleken dat de verdachte (direct of indirect via een vennootschap van hem) financieel heeft geprofiteerd van de omzet die het klantenbestand van [naam bedrijf 1] na het faillissement daarvan voor [naam bedrijf 3] heeft gegenereerd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden, zoals zijn blanco strafblad en het gegeven dat het delicten betreffen die langer geleden zijn begaan. Er is sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte van een deel van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken. De rechtbank komt daarom tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Voor een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank gelet op de oplegging van de hierna te noemen bijkomende straffen, geen aanleiding.
Ontzetting van de uitoefening van het beroep van bestuurder
Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank het aangewezen om personen als de verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, als bestuurder van een rechtspersoon te weren. De rechtbank ziet daarom aanleiding de verdachte voor de duur van drie jaar te verbieden het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen, daarbij aansluitend bij de duur van het civielrechtelijke beroepsverbod ingevolge artikel 106a en 106b van de Faillissementswet. Ter effectuering van voornoemde ontzetting, zal de rechtbank een afschrift van dit vonnis ter registratie toezenden aan de Kamer van Koophandel. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de eis van de officier van justitie tot openbaarmaking van het vonnis. Aangezien hiermee geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, zal de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil schatten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf alsmede bijkomende straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 28, 31, 36, 47, 51, 57, 341, 343, 344 en 349 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het begaan van het strafbare feit.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden;
legt als bijkomende straffen op aan de verdachte:
- verbod tot de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie (3) jaren;
- openbaarmaking van dit vonnis door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting;
- schat de kosten van het openbaar maken van dit vonnis op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2019
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en net 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië en/of te
Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)nfen)’, althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weren van: [naam bedrijf 1] , die hij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [naam bedrijf 1] , (telkens) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of doen bewaren en/of tevoorschijn brengen en/of doen tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) niet de (volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd en/of doen voeren,
en/of
de (volledige) (digitale) administratie over het/de ja(a)ren) 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder, althans in ieder geval, de crediteurenadministratie en/of debiteurenadministratie en/of kasadministratie(s) en/of het klantenbestand, niet aan de curator van [naam bedrijf 1] overgelegd en/of doen overleggen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië en/of te Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [naam bedrijf 1] , (telkens) niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
en/of het bewaren en/of doen bewaren en/of tevoorschijn brengen en/of doen tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) niet de (volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd en/of doen voeren, en/of de (volledige) (digitale) administratie over het/de jara)r(en) 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder, althans in ieder geval, de crediteurenadministratie en/of debiteurenadministratie en/of kasadministratie(s) en/of het klantenbestand, niet aan de curator van [naam bedrijf 1] overgelegd en/of doen overleggen, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
2.
hij, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland, en/of te Servië en of te
Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)persone)n(en) , althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te weten van: [naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , (telkens) lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft
verantwoord en/of doen verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) aan de boedel van [naam bedrijf 1] , heeft onttrokken en/of doen onttrekken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven-:
baten niet verantwoord door een of meerdere contante stortingen van in totaal 14958 euro (D-046) en/of contante omzet in de maanden april 2013 en/of juni 2013 en/of september 2013 en/of november 2013 tAIVIB-006 ÷ AMB-007) en/of een bijschrijving van in totaal GBP 1864.99 (AMB-018 5-15) tegenover de curator te verzwijgen en/of niet in de administratie op te nemen en/of te verwerken,
en / of
- ( een) contant(e) en/of girala)l(e) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van
(circa) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) +
12.028,10 euro (Ar4B-008))
aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken en/of liet klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken door deze klanten een of meerdere brieven (D-016 2-5+ 0-021 2-5) te sturen dat de levering en/of facturering van producten en diensten voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
en/of
ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop hij en/of zijn
mededaders(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen (telkens) een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld en/of heeft doen bevoordelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven-:
- gelden van de debiteuren van [naam bedrijf 1] , die binnenkwamen op de ABN AMRO-rekening van [naam bedrijf 1] , doorgestort naar de rekening van [naam bedrijf 2] . te Engeland en/of [naam bedrijf 3] te Servië en/of [naam bedrijf 4] (AMB-008);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] , die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in staat van faillissement is verklaard, om een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 11 maart 2014, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland, en/of te Servië en of te Engeland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (rechts)perso(o)n(en) , althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [naam bedrijf 1] , (telkens) lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of enig(e) goed(eren) aan de boedel van [naam bedrijf 1] ., heeft
onttrokken en/of doen onttrekken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven-:
- baten niet verantwoord door een of meerdere contante stortingen van in totaal 14958 euro (D-046) en/of contante omzet in de maanden april 2013 en/of juni 2013 en/of september 2013 en/of november 2013 (AMB-006 + AMB-007) en/of een bijschrijving van in totaal GBP 1864.99 AMB-018 5-15) tegenover de curator te verzwijgen en/of niet in de administratie op te nemen en/of te verwerken,
en / of
- ( een) contant(e) en/of gira(a)l(e) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) + 12.028,10 euro (AMB-008)) aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken en/of het klantenbestand van [naam bedrijf 1] aan de boedel onttrokken en/of doen onttrekken door deze klanten een of meerdere brieven (D-016 2-5+ D-021 2-5) te sturen dat de levering en/of facturering van producten en diensten
voortaan door [naam bedrijf 3] -Servië zou plaatsvinden,
en/of
ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop hij en/of zijn mededaders(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen (telkens) een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld en/of heeft doen bevoordelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) –zakelijk weergegeven -:
- gelden van de debiteuren van [naam bedrijf 1] ., die binnenkwamen op de ABN AMRO_rekening van [naam bedrijf 1] doorgestort naar de rekening van [naam bedrijf 2] . te Engeland en/of [naam bedrijf 3] te Servië en/of [naam bedrijf 4] (AMB-008), tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
3.
Hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 7 maart 2017, te Den Haag, in elk geval (elders) in Nederland en/of te Servië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) , althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a.
(telkens) een of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 257.085,80 euro (230.099,70 euro (AMB-023) + 12.028,10 euro (AMB-008) + 14958 (D-046)) en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt, en/of
b.
(telkens) van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 242.127,80 euro (230.099,70 euro (AM3-023) + 12.028,10 euro (AWB-008) + 14958 (D-046)) en/of (een) ander(e) geldbedrag(en), althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemde goed(eren) en/of geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) ,althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedragen - onmiddellijk of middelijk- afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van
witwassen een gewoonte gemaakt.