In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2019 een beschikking gegeven betreffende het ouderlijk gezag en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. Ertekin, verzocht om het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toe te kennen, aangezien de man, de vader, niet ter zitting verscheen en geen verweer voerde. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag gewijzigd waren, omdat de man in België in detentie verbleef en daarna was gevlucht. Dit leidde tot praktische bezwaren bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De rechtbank besloot daarom het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag over de minderjarigen aan de vrouw toe te kennen.
Daarnaast verzocht de vrouw om wijziging van de omgangsregeling, waarbij de man ontzegd zou worden omgang met de minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om de man het recht op omgang te ontzeggen, maar dat de bestaande omgangsregeling niet in stand kon blijven gezien de lange periode van geen contact tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank wijzigde de omgangsregeling door hieraan een einddatum te verbinden, namelijk de datum van de beschikking. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.