ECLI:NL:RBROT:2019:6965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
10/750013-16 en 10/754520-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor internetoplichting en gewoontewitwassen met 141 benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van internetoplichting en gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het oplichten van 414 personen via een webshop, waarbij in totaal € 200.400,01 was gestort op de bankrekeningen van de vennootschap van de verdachte. De verdachte was houder van het domein van de webshop en had als enig aandeelhouder en bestuurder toegang tot de bankrekeningen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door valse hoedanigheden aan te nemen en listige kunstgrepen te gebruiken om de slachtoffers te misleiden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet aansprakelijk was omdat de vennootschap inmiddels was opgeheven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met 5 maanden voorwaardelijk, en moest de benadeelde partijen vergoeden voor de geleden schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet te goeder trouw had gehandeld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De zaak benadrukt de ernst van internetoplichting en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/750013-16 en 10/754520-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder het parketnummer 10/750013-16 en het onder het parketnummer 10/754520-18 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Standpunt verdediging

De raadsman van de verdachte heeft - kort gezegd - bepleit tot:
  • niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten althans in ieder geval van het witwassen;
  • subsidiair, vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten in verband met het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de oplichting en omdat de bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde feiten niet van voldoende gewicht was dat van medeplegen kan worden gesproken;
  • meer subsidiair, ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten in verband met de afwezigheid van alle schuld dan wel de aanwezigheid van een kwalificatie-uitsluitingsgrond met betrekking tot het witwassen;
  • nog meer subsidiair, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in verband met de gezondheidstoestand van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de medeverdachten niet voor de meervoudige strafkamer zijn vervolgd, maar een officiersbeschikking hebben gehad of zijn vervolgd bij de politierechter;
  • meest subsidiair, oplegging van een voorwaardelijke taakstraf.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Verhouding verdachte en rechtspersoon [naam bedrijf 1]
Door de verdediging is aangevoerd dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [naam bedrijf 1] . Betoogd is dat de verdachte dan ook niet in persoon gedagvaard had mogen worden, maar dat hij gedagvaard zou moeten worden als feitelijk leidinggevende van de vennootschap en dat daarvoor is vereist dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de vennootschap eerst wordt vastgesteld. Nu de vennootschap inmiddels is opgeheven, is vanaf dat moment het recht op strafvervolging van de betreffende rechtspersoon komen te vervallen. In het verlengde hiervan kan de verdachte niet meer worden vervolgd. Om deze redenen dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafrechtelijke vervolging van de verdachte. Aldus steeds de verdediging.
Het verweer slaagt niet. De vervolging of het daderschap van een rechtspersoon sluit de vervolging of het daderschap van natuurlijke personen niet uit. Het staat het Openbaar Ministerie in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd. [1] De stelling dat het daderschap van een rechtspersoon daderschap van een natuurlijk persoon uitsluit, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht en berust op een verkeerde lezing van vaste jurisprudentie.
5.2.
Niet-ontvankelijkheid voor witwassen
Door de verdediging is verder niet-ontvankelijkheid bepleit van de officier van justitie voor het ten laste gelegde witwassen. De hieraan ten grondslag gelegde argumenten zien echter niet op de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, maar betreffen bewijs- en/of kwalificatievragen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de strafrechtelijke vervolging.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor de beide ten laste gelegde feiten, gelet op de bewijsmiddelen die zijn opgesomd op pagina 3 van het door de officier van justitie overgelegde en aan het procesdossier gevoegde schriftelijk requisitoir.
6.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting overeenkomstig zijn overgelegde en aan het procesdossier gevoegde pleitnota bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
6.1.3.
Beoordeling
Oplichting
Het staat niet ter discussie – en staat voor de rechtbank zonder meer vast – dat er in december 2013 binnen zeer korte tijd een aanzienlijk aantal mensen is opgelicht via de webshop [naam website] . Er werden producten aangeboden met gebruikmaking van verschillende keurmerken, de producten werden betaald en er werd niet geleverd.
De omvang van de oplichting staat ook niet ter discussie. Uit het dossier blijkt dat er voor in totaal € 200.400,01 is gestort op de bankrekeningen van [naam bedrijf 1] en er hebben (uiteindelijk) 414 mensen (schriftelijk) aangifte gedaan. Het totaalbedrag van die 414 aangiften betreft een bedrag van € 133.181,75. Nu niet alle consumenten aangifte doen van internetfraude en van enige levering aan wie dan ook niet gebleken is, gaat de rechtbank er zonder meer van uit dat het gehele bedrag van € 200.400,01 ziet op door oplichting verkregen gelden.
Wat wel ter discussie staat, is of de verdachte één van de daders is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte houder was van het bij de oplichting gebruikte domein [naam website] gedurende de periode van de oplichtingen en dat hij enig aandeelhouder en enig bestuurder was van [naam bedrijf 1] , met als handelsnaam [handelsnaam] . Voorts is de webshop op naam van de verdachte aangemeld bij vergelijkingssite Shopmania om extra bezoekers naar zijn website te trekken. Ook is het frauduleuze telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) van [handelsnaam] op naam van de verdachte aangevraagd. Daarnaast hebben personen die een bestelling hebben geplaatst een bedrag van in totaal € 200.100,01 gestort op twee bankrekeningen, te weten een ABN AMRO rekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] en een ING-rekening eindigend op [bankrekeningnummer 2] . De ABN AMRO-rekening staat op naam van [naam bedrijf 1] . De ING-rekening betreft een zogenoemde IDEAL-verzamelrekening, waarbij de afgerekende bedragen door ING werden doorgestort naar ING-rekening op naam van [naam bedrijf 1] . De verdachte had als enig bestuurder van de vennootschap de beschikking over deze rekeningen. Vanaf deze bankrekeningen heeft de verdachte vervolgens het geld doorgesluisd naar zijn medeverdachten of heeft het direct zelf gepind.
De verdachte heeft verklaard dat hij [naam bedrijf 1] te goeder trouw heeft opgericht. Hij zou op enig moment zijn benaderd door een onbekende man om een franchise op te starten. Op verzoek van deze man heeft de verdachte de handelsnaam [handelsnaam] geregistreerd en een ING-bankrekening geopend. De verdachte heeft met deze man afgesproken dat hij 5% van de omzet zou krijgen, zonder dat hij daarvoor iets zou hoeven te doen. Het is de verdachte niet bekend wie deze man precies is, omdat hij van hem geen gegevens heeft en hem ook niet meer kan bereiken. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van het voorgaande niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het registreren van [handelsnaam] en het openen van de ING-bankrekening in opdracht van iemand anders heeft gedaan. Het is immers niet bekend met wie de verdachte precies heeft gesproken en de rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte een franchise zou opstarten met iemand die hij niet zelf kon bereiken. Bovendien is het zonder meer vreemd dat de verdachte 5% zou krijgen van de omzet als zijn partner de webshop zou runnen en hij dus feitelijk niets voor het geld hoefde te doen.
De rechtbank gaat er dus zonder meer vanuit dat de verdachte vanaf het begin deelnam aan de oplichting. Zijn alternatieve lezing is niet aannemelijk geworden. Van enige dwang of dreiging is niet gebleken, noch is het aannemelijk geworden. Zo heeft de verdachte hier, in tegenstelling tot zijn medeverdachte [naam medeverdachte] , destijds geen aangifte van gedaan. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander, dan wel anderen, heeft schuldig gemaakt aan oplichting.
Witwassen
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting en dat er door de slachtoffers in totaal € 200.400,01 is gestort op de bankrekeningen van
[naam bedrijf 1] . Dit is geld met een criminele herkomst en uit het dossier blijkt dat de verdachte de beschikking had over voornoemde bankrekeningen. [2] Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte het geld heeft opgenomen dan wel heeft doorgesluisd naar andere bankrekeningen, waarna het ook is opgenomen. Kortom, de gelden zijn, al dan niet na doorbetaling naar andere rekeningen, al dan niet met een versluierde omschrijving, grotendeels contant gemaakt.
De rechtbank overweegt hierbij dat het de keuze van de verdachte is geweest om de door de slachtoffers gestorte geldbedragen door te sluizen naar zijn medeverdachten dan wel op te nemen. De door de verdediging bepleite omstandigheid dat de verdachte geen feitelijke zeggenschap had over [naam bedrijf 1] is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander, dan wel anderen, heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
6.1.4.
Conclusie
De onder de parketnummers 10/750013-16 en 10/754520-18 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. [3]
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de parketnummers 10/750013-16 en 10/754520-18 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(onder parketnummer 10/750013-16)
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 januari 2014 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, 414 personen (zie documentcode 1612061207.AMB) heeft bewogen tot de afgifte van één of meerdere geldbedragen (in totaal ongeveer
133.181,75euro)waaronder de navolgende personen, voor de volgende geldbedragen:
1) [naam benadeelde 1] , tot afgifte van 1050,- euro en
2) [naam benadeelde 2] , tot afgifte van 290,- euro en
3) [naam benadeelde 3] , tot afgifte van 630,- euro
door
- een webwinkel/internetsite/advertentiesite (genaamd [naam website] ) op te richten en zich (vervolgens) telkens (via internet) voor te doen als een betrouwbaar bedrijf (door gebruik te maken van keurmerken voor webshops) en
- ( vervolgens) op de internetsite " [naam website] " telefoons en (spel)computer(s) en tablets te koop aan te bieden en
- ( vervolgens) met een of meer perso(o)n(en) via (niet gepersonaliseerde) e-mailadressen zoals [mailadres 1] en/of [mailadres 2] een of meermalen contact te onderhouden en/of overleg te voeren en/of informatie te verschaffen over de wijze van en/of het tijdstip van levering en/of betaling van die aangeboden goed(eren) en/of
- daarbij toe te zeggen dat deze goed(eren) na ontvangst van betaling zouden worden toegezonden en/of geleverd en/of
- daarbij een telefoonnummer, namelijk [telefoonnummer] op te geven (voor vragen/klachten) waarop niemand te bereiken was en
- daarbij bankrekeningen, waaronder [bankrekeningnummer 1] en
[bankrekeningnummer 2] op te geven, waarop de te betalen aankoopbedragen
(inclusief verzendkosten) konden worden overgeboekt en/of gestort en over welke rekening hij, verdachte, de beschikking had en
- daarbij zich voor te doen als bonafide/betrouwbare verkoper van die goederen en
- de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde personen dat de te koop aangeboden goederen na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
(onder parketnummer 10/754520-18)
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 21 maart 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag ( 200.400,01 euro ) de werkelijke aard en de
herkomst en de vindplaats en de vervreemding en de verplaatsing heeft verborgen en verhuld
envan een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten in totaal 200.400,01 euro ) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten in totaal 200.400,01 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, en zij van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

7.1.
Standpunt verdediging t.a.v. witwassen
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aan de verdachte is oplichting als gronddelict ten laste gelegd. Een veroordeling voor het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruikmaken van het ten laste gelegd geldbedrag welke onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, leidt in dit geval tot automatische verdubbeling van de strafbaarheid van de verdachte. Dit is op grond van de door de Hoge Raad aangenomen kwalificatie-uitsluitingsgrond niet toegelaten.
7.2.
Beoordeling t.a.v. witwassen
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het enkele
verkrijgen en/of voorhandenhebben van gelden of goederen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn, in beginsel niet strafbaar als witwassen, indien het gaat om gedragingen die zich hebben voorgedaan voor de wetswijziging van 1 januari 2017. Voor strafbaarheid is in dergelijke gevallen vereist dat er sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (zie o.a. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440).
De rechtbank stelt vast dat een groot deel van het geld door de verdachte is doorgesluisd naar andere bankrekeningen en dat er door de verdachte geld is gepind. De verdachte heeft dus in ieder geval gedragingen verricht om de criminele herkomst van het geld te
verhullen. De kwalificatie-uitsluitingsgrond is derhalve niet van toepassing in de onderhavige strafzaak.
7.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar en leveren op:
(onder parketnummer 10/750013-16)
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
(onder parketnummer 10/754520-18)
medeplegen van gewoontewitwassen.

8.Strafbaarheid verdachte

8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege de afwezigheid van alle schuld. Daartoe is aangevoerd dat hij verkeerde onder grote druk van bedreiging door anderen terwijl bovendien moet worden meegewogen dat de verdachte er destijds psychisch slecht aan toe was en daarom niet van hem een maximaal te vergen zorg verwacht kon worden.
8.2.
Beoordeling
Dit verweer slaagt niet, nu de gestelde bedreigingen niet aannemelijk zijn geworden. Bovendien zijn blijkens de medische stukken de ernstige medische problemen pas in 2015 ontstaan en niet al in 2013 zoals door de verdediging is gesteld.
8.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen op een geraffineerde manier schuldig gemaakt aan oplichting van meer dan 400 personen door een webshop op te zetten en zich als bonafide verkoper te presenteren, koopovereenkomsten te sluiten, kopers te bewegen tot betaling van de koopsom en de goederen vervolgens niet te leveren. In totaal is door de kopers ruim € 200.000,- op twee bankrekeningen gestort waarover verdachte de beschikking had en waarvan door onder andere de verdachte is gepind. [4] Ook heeft de verdachte geld van deze bankrekeningen doorgesluisd naar de medeverdachten.
De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen financiële schade veroorzaakt bij de betrokkenen maar ook vertrouwensschade. Oplichtingspraktijken als de onderhavige schaden het vertrouwen in eerlijke handel en verstoren de werking van webshops. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de betrokken kopers.
Voorts heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van de met die oplichtingspraktijken verkregen geldbedragen, te weten ruim € 200.000,-.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het plegen van de strafbare feiten niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.3.2.
Medische informatie
Door de raadsman is voorafgaand aan de terechtzitting een aantal medische stukken betreffende de verdachte toegestuurd. Hieruit blijkt onder andere het volgende.
De verdachte heeft een verwijsbrief gekregen in verband met gehoorproblemen. Door de psychiater is PTSS vastgesteld in verband met een aanrijding in mei 2015. Hiervoor volgt de verdachte EDMR-therapie.
De verdachte woonde bij zijn moeder met wie hij veel ruzie had. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij sindsdien op zichzelf woont.
De verdachte is door Bouman GGZ klinisch opgenomen geweest voor een aantal weken in verband met alcoholgebruik. Hierna is hij enkele maanden behandeld door FACT. Deze behandeling is gestaakt in december 2015 in verband met no show.
De verdachte had voorheen een goede baan in de ICT, maar ondervond problemen door zijn echtsscheiding en het verkopen van zijn koophuis en mogelijke schulden. Sinds 2013 wordt hij door de mediabelangstelling voor deze zaak niet meer uitgenodigd voor sollicitatiegesprekken.
In 2017 was de verdachte nog in behandeling bij een ergotherapeut in verband met het leren omgaan met pijnklachten. Ook deze behandeling is gestaakt.
Uit het toegestuurde medische journaal van de huisarts van 9 augustus 2019 kan worden afgeleid dat de verdachte sinds 2017 zichtklachten heeft, sinds 2018 nog lichte klachten heeft ten gevolge van het auto-ongeluk en sinds januari 2019 last heeft van hartkloppingen.
In juli 2019 is een schuldhulpverleningstraject gestart via de gemeente. De verdachte ontvangt een uitkering van het UWV en heeft hoge schulden. Er is beslag gelegd op zijn WIA-uitkering door een kredietmaatschappij.
9.4.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt volgens vaste jurisprudentie aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Door de verdediging is betoogd dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat de zaak eind 2013/begin 2014 in de belangstelling van de media is gekomen. Ook is de BV van de verdachte ambtshalve door de Kamer van Koophandel in mei 2014 uitgeschreven. Aan deze handelingen heeft de verdachte de verwachting ontleend dat hij als verdachte werd aangemerkt in deze strafzaak.
Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de raadsman genoemde handelingen niet aan de Staat toe te rekenen handelingen waaraan hij voornoemde verwachting kon ontlenen. Voorts blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [naam bedrijf 1] dat de inschrijving van de BV ambtshalve is doorgehaald wegens opheffing van de vestiging. Nadere toelichting hieromtrent ontbreekt en niet valt in te zien dat de verdachte de verwachting hieraan kan hebben ontleend dat hij zou worden vervolgd. Ditzelfde geldt voor de media-aandacht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige zaak – conform vaste rechtspraak – het eerste verhoor van de verdachte als een zodanige handeling worden aangemerkt dat de verdachte hieraan de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte is op 24 november 2016 gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van een omvangrijk dossier, maar het dossier was voor het overgrote deel al af toen de verdachte werd gehoord. Vanaf het moment van verhoor is er daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen.
Tussen 24 november 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim
twee jaar en negen maanden. Nu in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel
6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim negen maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank verdisconteert dit in de hierna op te leggen straf met een beperkte korting op de straf die anders zou zijn opgelegd.
9.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen gelet op de medische situatie van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat zijn medeverdachten slechts een officiersbeschikking dan wel een taakstraf hebben gekregen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank ziet hier geen enkele aanleiding voor, gelet op de ernst van de feiten.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
Benadeelde partijen
In de onderhavige strafzaak heeft zich een groot aantal aangevers gesteld als benadeelde partij. Hun namen staan vermeld in bijlage III bij dit vonnis. Zij vorderen, ieder voor zich, de bedragen genoemd in bijlage III, kolom A (de hoofdsom). Een deel van hen vordert tevens de bedragen genoemd in kolom B (bijkomende materiële posten), C (immateriële schadevergoeding) en/of D (concrete bedragen als proceskosten). Alle benadeelde partijen vorderen wettelijke rente en (deels gespecificeerde en deels niet gespecificeerde) proceskosten.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vorderingen ten aanzien van de hoofdsommen worden toegewezen (te vermeerderen met wettelijke rente en (vooralsnog op nihil te begrote) proceskosten) en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Immers, de verdachte wordt thans als enige van de daders aangesproken voor de door aangevers gestelde schade. De medeverdachten zijn niet gedagvaard voor de meervoudige strafkamer, maar hebben óf een transactie gehad óf zijn gedagvaard op een politierechterzitting zonder dat de vorderingen daarbij aan de orde zijn gekomen. Dit komt door toedoen van het Openbaar Ministerie. De vorderingen dienen daarom – zo begrijpt de rechtbank het verweer – niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien is de vraag naar de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de verdachte, de medeverdachten en [naam bedrijf 1] niet eenvoudig te bepalen en betwist de verdachte aansprakelijk te zijn. Subsidiair heeft de raadsman vanaf pagina 16 van zijn pleitnota voor een aantal benadeelde partijen specifieke opmerkingen gemaakt.
10.4.
Beoordeling
De rechtbank zal hierna onder 10.4.1. eerst ingaan op een aantal aspecten dat geldt voor meerdere benadeelde partijen en op diverse gevoerde verweren. Daarna wordt onder 10.4.2. e.v. ingegaan op de concrete gevorderde posten. Daarbij is uitgegaan van de criteria die door de Hoge Raad in het arrest van 28 mei 2019 recent nog zijn bevestigd. [5]
10.4.1.
Algemene punten
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en witwassen, is hij met zijn mededader(s) jegens de benadeelde partijen hoofdelijk aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. Zijn verweer dat hij niet aansprakelijk is, wordt daarmee weerlegd. Het verweer dat de verdachte thans ten onrechte als enige wordt aangesproken door de benadeelde partijen, slaagt evenmin. De benadeelde partijen hebben het recht alleen hem aan te spreken, zonder rekening te houden met de vraag of hij verhaal kan nemen op derden. Dat is inherent aan de regeling van de hoofdelijke aansprakelijkheid: ieder van de daders kan door de benadeelde partijen voor het volle pond worden aangesproken en de vraag naar de onderlinge verdeling tussen de verdachte, zijn medeverdachten en de vennootschap, staat dus niet ter beoordeling in deze strafzaak. Nu dit element van onderlinge verdeling niet aan de orde is, vormt dat ook geen onevenredige belasting van het geding.
Daar waar vorderingen worden toegewezen, betreft dit steeds een hoofdelijke veroordeling. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd. Het is aan de verdachte om eventueel door hem betaalde bedragen te verhalen op zijn mededader(s).
Geen onevenredige belasting voor het strafproces
Vorderingen van benadeelde partijen kunnen in het strafproces alleen meegenomen worden in de beoordeling als zij geen onevenredige belasting voor dat proces zijn. [6] Inhoudelijk vormen de vorderingen van de benadeelde partijen, ieder voor zich, geen te grote belasting voor het strafproces: er wordt steeds een bedrag gevorderd wat door oplichting afhandig is gemaakt, in sommige gevallen te vermeerderen met enkele beperkte bijkomende posten. Wel kan de raadsman toegegeven worden dat het totaal van de vorderingen bewerkelijk is. De verdachte heeft zich op de zitting echter goed kunnen verdedigen tegen de vorderingen, hetgeen mag blijken uit p. 15 tot en met 20 van de pleitnota van de raadsman.
Niet-ondertekende/ontbrekende/onleesbare vorderingen
De raadsman heeft gesteld dat een aantal voegingsformulieren niet, of niet compleet of onleesbaar, is ingediend.
Dit verweer slaagt niet voor zover het de volgende partijen betreft:
- Het formulier voor
[naam benadeelde 4]is – anders dan de raadsman aanvoert – in het exemplaar van het dossier van de rechtbank goed leesbaar.
- Het formulier van
[naam benadeelde 5]is – anders dan de raadsman aanvoert – wel compleet.
- De formulieren van
[naam benadeelde 6],
[naam benadeelde 7]en
[naam benadeelde 8]zijn niet ondertekend, maar uit het feit dat deze formulieren zijn ingevuld, met het wensenformulier, en toegezonden aan het Openbaar Ministerie, blijkt zonder meer dat zij beogen een vordering in te stellen. Uit de formulieren blijkt ook wat het bedrag van de schade is en welke bedragen al dan niet door derden al zijn betaald.
Het verweer slaagt voor zover het ziet op de volgende partijen:
- Voor
[naam benadeelde 9]is wel een wensenformulier, maar geen voegingsformulier in het dossier aanwezig. Nu de wet het gebruik van een voegingsformulier voorschrijft, stelt de rechtbank vast dat dit niet als een rechtsgeldig ingestelde vordering heeft te gelden.
- Van het formulier van
[naam benadeelde 10]is alleen de handtekeningpagina (met naam en handtekening) aanwezig met een betaalbewijs. Voor
[naam benadeelde 11]is een incompleet voegingsformulier overgelegd, zonder handtekeningpagina of bedragen. Wel zit er een kopie van de aangifte bij. Hoewel ook deze partijen duidelijk schadevergoeding wensen, gaat het te ver om bij dergelijk incomplete formulieren uit te gaan van een deugdelijk ingestelde vordering. Zo is door de incomplete formulieren niet duidelijk of er al bedragen zijn betaald door een verzekeraar (zoals bij enkele andere benadeelde partijen kennelijk wel is gebeurd).
[naam benadeelde 9] , [naam benadeelde 10] en [naam benadeelde 11] zullen daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard in hun vorderingen (voor zover gezegd kan worden dat daarvan sprake is). Hun vorderingen blijven hierna dan ook verder onbesproken (behoudens bij de proceskostenveroordeling).
Niet-gemachtigden
De raadsman heeft van een drietal vorderingen aangevoerd dat het onduidelijk is of het betreffende bedrijf op juiste wijze wordt vertegenwoordigd. Deze vorderingen dienen volgens hem om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het betreft
[naam benadeelde 12],
[naam benadeelde 13]en
[naam benadeelde 14].
Bij de beoordeling van dit punt stelt de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat aan een betwisting van de bevoegdheid van de persoon die een benadeelde rechtspersoon in een strafprocedure vertegenwoordigt, bepaaldelijk eisen mogen worden gesteld. [7] Als uit de stukken van het dossier blijkt van voldoende samenhang en continuïteit in handelen namens de rechtspersoon en bij de ondertekening van documenten (zoals facturen, correspondentie, e-mailberichten, het zogeheten wensenformulier), dient de betwisting van de bevoegdheid voldoende te zijn gesubstantieerd.
Uit de stukken van het dossier blijkt over deze partijen het navolgende:
[naam benadeelde 12]
Schadeformulier: vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger 1]
Wensenformulier: ondertekend door [naam vertegenwoordiger 1]
Bankafschrift: [naam benadeelde 12]
Mail bevestiging bestelling: verzonden aan [naam vertegenwoordiger 1] ( [mailadres 3] ).
KvK-uittreksel: [naam benadeelde 12] , handelsnaam [naam benadeelde 12]
[naam benadeelde 13]
Schadeformulier: op naam van [naam benadeelde 23] , ondertekend door [naam benadeelde 13]
Mail bevestiging bestelling: [naam benadeelde 13] / [naam benadeelde 23] ,
Wensenformulier: [naam benadeelde 13]
KvK-uittreksel: VOF wordt onder meer vertegenwoordigd door [naam benadeelde 13] .
[naam benadeelde 14]
Schadeformulier: [naam benadeelde 14] , vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger 3]
Wensformulier: vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger 3]
Aangifte politie: [naam vertegenwoordiger 3] (“namens mijn bedrijf [naam benadeelde 14] ”)
Mail bevestiging bestelling: [naam vertegenwoordiger 3] / [naam benadeelde 14]
Bankafschrift: [naam benadeelde 14]
Gegeven deze informatie stelt de rechtbank vast dat er sprake is van voldoende continuïteit in handelen namens de verschillende bedrijven en bij de ondertekening van de documenten, zodat de enkele stelling dat de vorderingen zijn ingediend door personen die onbevoegd zijn de vennootschappen te vertegenwoordigen dient te worden verworpen.
In het verlengde van het voorgaande slagen ook de verweren ten aanzien van benadeelde partijen
[naam benadeelde 15]en
[naam benadeelde 16]niet:
  • [naam benadeelde 15]: de benadeelde partij is blijkens het voegingsformulier [naam 2] en het voegingsformulier is ingevuld door [naam 3] die ook de aangifte heeft gedaan en het wensenformulier heeft ingevuld.
  • [naam benadeelde 16]: de aangifte, het wensenformulier en het voegingsformulier sluiten bij elkaar aan (dezelfde voornaam, achternaam, geboortedatum en –plaats aangever / benadeelde partij, e-mailadres en bankrekeningnummer). Het enige verschil is de voorletter in de aangifte, [naam 4] . Dat verschil is gelet op het overige een kennelijke verschrijving.
Ontbrekende geboortedata
Op sommige voegingsformulieren staat de geboortedatum van de benadeelde partij niet. Het verweer van de raadsman dat de vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, wordt verworpen. Uit het proces-verbaal overzicht aangiften LMIO met betrekking tot [handelsnaam] op pagina 251 van het zaaksdossier [handelsnaam] blijken de geboortedata van deze personen. Zij zijn allen meerderjarig en dus gerechtigd om een vordering in te dienen. [8]
Overige verweren
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van [naam 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat verweer slaagt niet nu [naam 5] geen vordering heeft ingesteld.
10.4.2.
Gevorderde hoofdsommen
De gevorderde hoofdsommen betreffen de bedragen die betaald zijn door de benadeelde partijen voor de door hen bestelde, maar nooit geleverde goederen. [9] Dat deze bedragen zijn betaald, blijkt genoegzaam uit het dossier. [10] Het verweer dat niet alle benadeelde partijen een betalingsbewijs hebben overgelegd, slaagt daarom niet.
Ten aanzien van benadeelde partij
[naam benadeelde 17]geldt dat in het voegingsformulier twee verschillende bedragen worden genoemd: onder 4A staat als betaald en teruggevorderd bedrag een bedrag van € 249,00; onder 4D staat dat € 278,88 wordt gevorderd. Blijkens de bijlagen is het bedrag van € 249,00 het aan [naam bedrijf 1] betaalde bedrag en is € 278,88 de prijs van een alternatieve aanschaf bij de Dixons. De schade door de oplichting betreft het aan [naam bedrijf 1] betaalde bedrag: zonder de oplichting was de benadeelde partij dit bedrag niet kwijt geweest. Daarom zal dat bedrag worden toegewezen en het meerdere niet.
10.4.3.
Gevorderde overige materiele posten [11]
De navolgende partijen hebben, naast de hoofdsom, overige materiele schadevergoeding gevorderd. Dit betreft kolom B van bijlage III. Het betreft
[naam benadeelde 18](€ 7,60 aan reiskosten),
[naam benadeelde 19], (€ 25,42 klachtengeld geschillencommissie),
[naam benadeelde 20](€ 57,99 aan rente),
[naam benadeelde 21](€ 67,60 aan rente),
[naam benadeelde 22](€ 50,00 aan telefoonkosten) en
[naam benadeelde 13](€ 90,00 aan gederfde inkomsten.
[naam benadeelde 18]
Dit betreft geconcretiseerde proceskosten en die worden hierna behandeld in § 10.4.5.
[naam benadeelde 19]
De post is niet onderbouwd en betwist, zodat deze niet kan worden toegewezen.
[naam benadeelde 20] en [naam benadeelde 21]
Verwezen wordt naar hetgeen hierna over de wettelijke rente wordt overwogen.
[naam benadeelde 22]
Benadeelde partij [naam benadeelde 22] vordert € 50,00 aan telefoonkosten. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd, nu er alleen een bedrag wordt gevorderd zonder toelichting.
[naam benadeelde 13]
Door benadeelde partij [naam benadeelde 13] is € 90,00 aan inkomstenderving gevorderd. Deze partij had de telefoon doorverkocht voor € 399,00. Deze vordering is betwist en zonder nadere onderbouwing is niet vast te stellen dat de gederfde winst het rechtstreekse gevolg is van de oplichting. Immers, als de oplichting wordt weggedacht, dan zou deze benadeelde partij ook de telefoon niet hebben kunnen doorverkopen. Deze vordering kan daarom – voor het deel inkomstenderving – niet worden toegewezen.
10.4.4.
Immateriële schadevergoeding
Verschillende benadeelde partijen vorderen immateriële schadevergoeding. De vorderingen kunnen op dit punt niet worden toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie is voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Hierbij dient het te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging: gevoelens van frustratie, wantrouwen en boosheid zijn niet voldoende. Geen van de benadeelde partijen die immateriële schadevergoeding vorderen, hebben (voldoende concreet onderbouwd) gesteld dat hiervan sprake is.
10.4.5.
Proceskosten
Alle benadeelde partijen vorderen in algemene zin een vergoeding van proceskosten. Enkele benadeelde partijen hebben hun schade nader omschreven (zoals de kosten van een aangetekende brief) of hebben onder het kopje ‘proceskosten’ een vergoeding gevraagd voor de tijd, energie en frustratie van het doen van aangifte en het invullen van het schadeformulier.
Tussen de verdachte enerzijds en [naam benadeelde 9] , [naam benadeelde 10] en [naam benadeelde 11] ieder anderzijds zullen de proceskosten worden gecompenseerd, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent hun vorderingen. Zij dienen dus ieder hun eigen kosten te dragen.
De verdachte zal in de proceskosten van ieder van de overige benadeelde partijen worden veroordeeld. Die kosten worden tot op heden op nihil begroot, behoudens waar in bijlage III, in kolom G anders is bepaald. Toegewezen concrete bedragen in bijlage III, kolom G zijn steeds concrete kosten die aangevoerd zijn en die voldoende onderbouwd waren of die zodanig in lijn de verwachtingen lagen dat het op de weg van de verdediging had gelegen deze nader te betwisten. De overige opgevoerde proceskosten worden niet toegewezen omdat deze of niet of niet voldoende onderbouwd zijn, of dat het gaat om een vergoeding van tijd en energie waarvan niet gebleken is dat er ook daadwerkelijk sprake is van inkomstenderving.
10.4.6.
Wettelijke rente
Ieder van de benadeelde partijen heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadebedragen vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 18 december 2013. Voor zover benadeelde partijen in hun vordering zijn uitgegaan van een ander percentage, wordt dit niet toegewezen. Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt immers dat wettelijke rente verschuldigd is en niet een ander percentage.
Het verzoek van de raadsman om geen wettelijke rente toe te wijzen vanwege het gebrek aan financiële draagkracht bij de verdachte, wordt afgewezen. De benadeelde partijen hebben recht op wettelijke rente, behoudens in het uitzonderlijke geval dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Die situatie doet zich hier niet voor.
10.4.7.
Schadevergoedingsmaatregel
Wel opleggen
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte geen draagkracht heeft om te kunnen voldoen aan de vorderingen van de benadeelde partijen en dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel daarom enkel zal leiden tot de vervangende hechtenis, wordt verworpen. Gegeven de opleiding van de verdachte en zijn betrekkelijk jonge leeftijd, is niet op voorhand gegeven dat hij de benadeelde partijen niet, al was het maar gedeeltelijk, zou kunnen betalen. Dat hij sinds enkele jaren arbeidsongeschikt is, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Wettelijke maximum termijn van een jaar
De rechtbank zal bepalen dat de vervangende hechtenis zal worden beperkt tot maximaal één jaar, gelet op artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht.
10.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen de in bijlage III, onder E genoemde bedragen betalen, [12] vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Voor zover gevorderde bedragen niet zijn toegewezen, worden deze niet-ontvankelijk verklaard, de betreffende benadeelde partij kan desgewenst zijn of haar vordering bij de civiele rechter aanhangig maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht voor de bedragen genoemd in bijlage III, onder H.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 60a, 63, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Samenvatting van het vonnis

De beoordeling in deze zaak laat zich uiteindelijk als volgt samenvatten.
Er was en is in deze zaak geen discussie dat er oplichting heeft plaats gevonden op de wijze zoals in dit vonnis verwoord: er werden producten via een website verkocht zonder dat er ooit werd geleverd en daarvan zijn een substantieel aantal mensen het slachtoffer geworden. Dat geld werd daarna contant gemaakt. Dat gebeurde via de vennootschap van de verdachte en hij is daar als een van de daders verantwoordelijk voor. Dat die vennootschap niet meer bestaat, ontslaat hem niet van die verantwoordelijkheid. De verdachte was niet te goeder trouw en het is evenmin aannemelijk geworden dat hij onder druk van derden handelde.
Oplichting van deze aard en omvang kan alleen met een gevangenisstraf afgedaan worden, hoewel het tijdsverloop die straf wel iets heeft doen verminderen. Daarom wordt conform de eis van de officier van justitie een straf van 15 maanden gevangenisstraf, waarvan
5 maanden voorwaardelijk, opgelegd.
De verdachte moet de bedragen die de benadeelde partijen hebben betaald, op een enkele uitzondering na, terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

14.Beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van de officier van justitie, bewijs, strafbaarheid feit en dader
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder de parketnummers 10/750013-16 en 10/754520-18 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich tijdens de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, schuldig maakt aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Beslissingen aangaande de vorderingen van de benadeelde partijen
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 9] , [naam benadeelde 10] en [naam benadeelde 11] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en compenseert tussen de verdachte en ieder van deze partijen de proceskosten, zodat zij ieder hun eigen kosten dragen;
wijst de vorderingen van de overige benadeelde partijen toe voor de bedragen genoemd in bijlage III, kolom E en veroordeelt de verdachte deze bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2013, tegen kwijting te betalen aan de betreffende benadeelde partijen (ieder voor wie het aangaat), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen (anders dan [naam benadeelde 9] , [naam benadeelde 10] en [naam benadeelde 11] ) gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil (in het geval van J. Visser: tot op heden begroot op € 6,70 en in het geval van [naam benadeelde 18] : tot op heden begroot op € 7,60) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
De schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen (ieder voor wie het aangaat) te betalen de bedragen zoals in bijlage III, kolom H opgenomen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van het aantal dagen zoals opgenomen in bijlage III, kolom I, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat in het totaal niet meer dan één jaar vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd;
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(onder parketnummer 10/750013-16)
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 1 januari 2014
te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
414 personen, althans één of meerdere perso(o)n(en) (zie documentcode 1612061207.AMB) heeft bewogen tot de afgifte van één of meerdere geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 200.400,01 euro), in elk geval van enig goed, waaronder de navolgende personen, voor de volgende geldbedrag(en):
1) [naam benadeelde 1] , tot afgifte van 1050,- euro (op 18 december 2013) en/of
2) [naam benadeelde 2] , tot afgifte van 290,- euro (op 17 december 2013) en/of
3) [naam benadeelde 3] , tot afgifte van 630,- euro (op 16 december 2013)
door
- een (web)winkel/internetsite/advertentiesite (genaamd [naam website] ) op te richten en/of zich (vervolgens) (telkens) (via internet) voor te doen als een betrouwbaar bedrijf (door gebruik te maken van keurmerken voor webshops) en/of
- ( vervolgens) op de internetsite " [naam website] ", althans een internetsite, telefoons en/of (spel)computer(s) en/of tablets, althans één of meerdere goed(eren) te koop aan te bieden en/of
- ( vervolgens) met een of meer perso(o)n(en) via (niet gepersonaliseerde) e-mailadres(sen) zoals [mailadres 1] en/of [mailadres 2] een of meermalen contact te onderhouden en/of overleg te voeren en/of informatie te verschaffen over de wijze van en/of het tijdstip van levering en/of betaling van die aangeboden goed(eren) en/of
- daarbij toe te zeggen dat deze goed(eren) na ontvangst van betaling zouden worden toegezonden en/of geleverd en/of
- daarbij een telefoonnummer, namelijk [telefoonnummer] op te geven (voor vragen/klachten) waarop niemand te bereiken was en/of
- daarbij (een) bankrekening(en), waaronder [bankrekeningnummer 1] en/of
[bankrekeningnummer 2] op/door te geven, waarop de te betalen aankoopbedragen
(inclusief verzendkosten) konden worden overgeboekt en/of gestort en over welke rekening hij/zij, verdachte, de beschikking had en/of
- daarbij zich voor te doen als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goed(eren) en/of
- de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde perso(o)n(en) dat de te koop aangeboden goed(eren) na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
(
onder parketnummer 10/754520-18)
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 21 maart 2014 te Rotterdam en/of Amsterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag (te weten ongeveer 200.400,01 euro of daaromtrent), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de
herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld
en/of
van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (te weten in totaal 200.400,01 euro of daaromtrent), althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (te weten in totaal 200.400,01 euro of daaromtrent), althans enig geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten weten, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of hij/zij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

Voetnoten

2.Het verweer dat niet de verdachte, maar de vennootschap beschikte over de bankrekeningen, miskent dat de verdachte via de vennootschap over de bankrekeningen kon beschikken.
3.Ter toelichting. Bij de oplichting wordt een bedrag van € 133.181,75 bewezen geacht. Dat is omdat dit bedrag ziet op de 414 personen genoemd in de tenlastelegging. Bij het witwassen van geld met een criminele herkomst wordt een bedrag van € 200.400,01 genoemd, te weten het bedrag dat door alle slachtoffers gezamenlijk is betaald.
4.Verwezen wordt naar voetnoot 3 voor het verschil tussen het bewezen verklaarde bedrag van (afgerond) € 133.000,00 voor feit 1 en het feitelijke oplichtingsbedrag van (afgerond) € 200.000,00. Voor de strafwaardigheid van het handelen is uitgegaan van het hogere bedrag, nu vaststaat dat de verdachte voor dit bedrag mensen heeft opgelicht en niet alleen maar het bedrag van de 414 personen waar de tenlastelegging naar verwijst,
5.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:693.
6.Art. 361 Wetboek van Strafvordering
7.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam, 5 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1182.
8.Gesteld noch gebleken is dat deze partijen onder bewind zijn gesteld.
9.Voor twee benadeelde partijen geldt blijkens hun voegingsformulier dat een deel van het betaalde bedrag is vergoed door een verzekeraar. Die bedragen zijn blijkens die formulieren (terecht) in mindering gebracht op de gevorderde hoofdsom.
10.Verwezen wordt naar het proces-verbaal overzicht aangiften LMIO met betrekking tot [handelsnaam] op pagina 251 e.v. van het zaaksdossier [handelsnaam] .
11.Op proceskosten wordt hierna nader ingegaan.
12.In kolom F bleef uiteindelijk geen bedrag meer over, deels door niet-toewijzing, deels doordat het als proceskosten in kolom G is verwerkt. Dit is gedaan omdat proceskosten volgens vaste rechtspraak niet inbegrepen zijn in de schade maar losse posten zijn die niet vallen onder de schadevergoedingsmaatregel.