ECLI:NL:RBROT:2019:6755
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Benoeming lid belanghebbendenorgaan pensioenfonds en geschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de niet-toestemming van DNB voor de benoeming van [eiser] als lid van het belanghebbendenorgaan van een pensioenfonds. DNB had op 3 mei 2018 besloten niet in te stemmen met de benoeming van [eiser] vanwege een gebrek aan (basis)kennis op het pensioengebied. Dit besluit werd door DNB gehandhaafd in een bestreden besluit van 6 september 2018, waartegen [eiser] beroep instelde. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 is [eiser] verschenen, terwijl DNB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele medewerkers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat DNB haar oordeel over de geschiktheid van [eiser] heeft gebaseerd op een toetsingsgesprek, schriftelijke informatie en referenties. De rechtbank oordeelde dat DNB in redelijkheid kon besluiten dat [eiser] niet geschikt was voor de functie, gezien zijn onvoldoende kennis op relevante deskundigheidsgebieden. De rechtbank benadrukte dat de verkiezingsuitslag niet automatisch leidt tot geschiktheid en dat DNB verplicht is om een geschiktheidstoets uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat [eiser] nog steeds procesbelang had, ondanks dat de functie inmiddels was ingevuld, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.