ECLI:NL:RBROT:2019:6734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
579020 / HA RK 19-889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. M.G.L. de Vette
  • mr. N. Doorduijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster in een jeugdzakenprocedure. De verzoekster had de wraking aangevraagd van mr. C.N. Melkert, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van beslissingen die tijdens een zitting op 25 juli 2019 waren genomen. De verzoekster was het niet eens met de beslissing van de rechter om de behandeling van de zaak aan te houden en de uithuisplaatsing van haar minderjarige kinderen te verlengen tot 1 september 2019. De wrakingskamer oordeelde dat de door de rechter genomen beslissingen geen grond voor wraking opleverden, omdat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De verzoekster had aangevoerd dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen en dat de rechter partijdig was geweest in zijn beslissingen. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking is en dat de rechter de regie heeft over de zitting. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 579020 / HA RK 19-889
Beslissing van 6 augustus 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. C.N. Melkert, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting met gesloten deuren van deze rechtbank van 25 juli 2019 zijn door de rechter behandeld de verzoeken van Jeugdbescherming West tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van verzoekster. Die procedures dragen als kenmerk C/10/577162 / JE RK 19-2055 en C/10/577877 / JE RK 19-2181.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster, de rechter, Jeugdbescherming West en de belanghebbenden [naam vader 1] en [naam vader 2] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 5 augustus 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen:
de rechter, alsmede [naam] en [naam] namens Jeugdbescherming West.
[naam vader 1] en [naam vader 2] zijn – hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld – niet ter zitting verschenen.
Op de dag van de zitting heeft verzoekster telefonisch aan de rechtbank bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Met instemming van verzoekster is zij tijdens de zitting telefonisch gehoord door de rechtbank. De rechtbank heeft verzoekster op speaker gezet tijdens de gehele zitting en zich ervan vergewist dat alle betrokkenen, zowel verzoekster als de in de zaal aanwezigen, elkaar konden verstaan.
Verzoekster en de rechter hebben ieder hun standpunten nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd en toegelicht:
2.1.1
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd – zo begrijpt de wrakingskamer uit de door haar mondeling gegeven toelichting – allereerst dat zij het niet eens met de beslissingen, genomen en uitgesproken door de rechter op de zitting van 25 juli 2019. Het gaat daarbij met name om de weigering van de rechter om – zoals op de zitting van 23 juli 2019 was toegezegd – op die zitting een eindbeslissing te geven in plaats van – zoals de rechter deed – de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door Zoeklicht. Volgens verzoekster had de rechter in elk geval het verzoek van Jeugdbescherming West ten aanzien van [naam minderjarige 1] aanstonds nietig moeten verklaren. Ook is verzoekster het niet eens met de beslissing van de rechter tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam minderjarige 1] tot aan 1 september 2019.
2.1.2
Verzoekster is voorts van mening dat zij op de zitting van 25 juli 2019 door de rechter niet, of in ieder geval nauwelijks gelegenheid is geboden haar standpunt naar voren te brengen en toe te lichten, terwijl de rechter op die zitting aan de vertegenwoordigers van Jeugdbescherming West wel ruime gelegenheid heeft geboden het woord te voeren. De stukken die zij heeft overhandigd aan de rechter zijn niet gekopieerd en heeft zij niet teruggekregen, terwijl ze deze met veel moeite heeft verzameld en afgedrukt. De gehele zitting duurde maar acht minuten en dat terwijl er twee dagen eerder ook al een zitting in de procedure was.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De rechter verwijst naar de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019. De rechter heeft ter zitting beslissingen genomen en uitgesproken en die beslissingen kunnen geen grond vormen voor wraking. Verzoekster heeft ter zitting ruim de gelegenheid gehad haar standpunt naar voren te brengen toe te lichten.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer stelt voorop dat een voor een partij onwelgevallige (tussen)beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.5
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6
Ook kan dat anders zijn indien de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
3.7
Voorgaand toetsingskader volgt uit vaste rechtspraak en is door de Hoge Raad nog eens bevestigd in zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.8
Het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019 houdt onder meer het volgende in:
“[…]
De kinderrechter: de GI stelt dat de resultaten van het onderzoek van Zoeklicht bepalend zijn voor haar standpunt ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]. Ik kan mij voorstellen dat deze resultaten ook van belang zijn voor [naam minderjarige 1].
De moeder: er zou vandaag een uitspraak komen omdat de zaken niet op orde waren. Ik heb stukken bij mij van de gesprekken met de kinderen en de probleemanalyse. Dit is opgesteld door Enver.
De kinderrechter: ik kan op dit moment nog geen beslissing nemen omdat de resultaten van het onderzoek van Zoeklicht nog niet bekend zijn. Die resultaten zijn bepalend voor het door de GI in te nemen standpunt en voor mij voor wat betreft de vraag of de uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] moet worden verlengd.
De moeder: dat is wel beloofd.
De kinderrechter: ik begrijp dat u met bepaalde verwachtingen naar hier bent gekomen. Onder de zich hier voordoende feiten en omstandigheden kan ik echter niet anders dan de zaken aanhouden, in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de thuissituatie door Zoeklicht van Enver. Die resultaten worden verwacht vanaf 8 augustus 2019. De spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] bij de oom en tante is afgegeven voor de duur van vier weken, eveneens tot 8 augustus 2019. Gelet hierop, zie ik aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] te verlengen tot 1 september 2019. Het overig verzochte ten aanzien van [naam minderjarige 1] en de verzoeken met betrekking tot [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] zullen worden aangehouden tot de zitting van 15 augustus 2019 om 10:00 uur.
De moeder: ik heb een brief over de vakantie van het pleeggezin van [naam minderjarige 1].
De moeder overhandigt stukken aan de kinderrechter.
De moeder: ik ben het er niet mee eens. Ik wraak u. Ons is toegezegd dat er vandaag een beslissing zou komen.
De kinderrechter: waarom wraakt u mij?
De moeder: omdat ik het niet eens ben met uw beslissingen. Ik vind dat mijn kinderen thuis moeten zijn.
De kinderrechter: uw wrakingsverzoek zal zo spoedig mogelijk worden behandeld door een wrakingskamer. U ontvangt nader bericht.
De kinderrechtersluit de mondelinge behandeling.
[…]”
3.9
De eerste wrakinggrond betreft de door de rechter ter zitting van 25 juli 2019 genomen en uitgesproken beslissingen. De wrakingskamer is van oordeel dat deze geen grond voor wraking opleveren en overweegt daartoe als volgt.
De beslissing om de behandeling van de verzoeken van Jeugdbescherming West tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] aan te houden – voor een relatief korte tijdsperiode en tot een door de rechter bepaalde zittingsdatum, te weten 15 augustus 2019 – is bij uitstek een tussenbeslissing die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren.
Voor de beslissing van de rechter om de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam minderjarige 1] te verlengen tot aan 1 september 2019 en het verzoek aangaande [naam minderjarige 1] voor het overige aan te houden, geldt het volgende. Dit is deels een inhoudelijke beslissing (namelijk voor de periode tot 1 september 2019) en deels een tussenbeslissing. Ook voor deze beslissingen geldt dat de gestelde onjuistheid ervan op zich geen grond voor wraking is.
Voorts blijkt noch uit (de begrijpelijkheid van) de beslissingen op zichzelf, noch uit de motivering daarvan, dat de rechter vooringenomen is. Dat de verzoekster van oordeel is dat het verzoek ten aanzien van [naam minderjarige 1] aanstonds nietig had moeten worden verklaard, is geen grond tot wraking: ook dat is een inhoudelijke vraag en de beantwoording daarvan valt buiten de beoordeling van de wrakingskamer.
3.1
De tweede wrakingsgrond betreft de behandeling van de zaak door de rechter. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt bij een mondelinge behandeling van de zaak de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. Hij heeft hierin een grote vrijheid.
3.11
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019 blijkt dat alle partijen – ook verzoekster – gelegenheid hebben gekregen hun standpunt naar voren te brengen. Er is bovendien een nieuwe zitting aangekondigd voor de verdere behandeling van de verzoeken, zodat partijen alsdan nog verder de gelegenheid zullen hebben om hun standpunten naar voren te brengen.
Voorts heeft de rechter blijkens dat proces-verbaal de door verzoekster naar de zitting meegebrachte en aldaar overgelegde stukken geaccepteerd en, zoals blijkt de toelichting van de rechter ter zitting van de wrakingskamer, toegevoegd aan de stukken van de bodemzaak. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat verzoekster op de zitting van 25 juli 2019 kenbaar heeft gemaakt die stukken weer terug te willen hebben.
3.12
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de wijze waarop de rechter van zijn bevoegdheden op de zitting van 25 juli 2019 gebruik heeft gemaakt, niet zodanig is, dat
daaraan een aanwijzing is te ontlenen voor het oordeel dat de rechter — subjectief — niet onpartijdig was. Evenmin leveren de door verzoekster aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing op dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.13
Gelet op het voorgaande kunnen de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.N. Melkert.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. N. Doorduijn, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. C.N. Melkert
- Jeugdbescherming West
- [naam vader 1]
- [naam vader 2]