ECLI:NL:RBROT:2019:6694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
10/741527-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling met betrekking tot uitgaansgeweld en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in het kader van uitgaansgeweld, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer op 25 december 2016 meerdere keren tegen het hoofd schopte. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en legde een taakstraf van 100 uur op. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte niet proportioneel had gehandeld in de gegeven situatie. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachte getuige waren van een ruzie en dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat zijn reactie niet als een verontschuldigbare overschrijding van de noodzakelijke verdediging kon worden aangemerkt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij zich goed ontwikkelde. De rechtbank besloot dat het ongewenst zou zijn als de verdachte zijn beroep niet kon uitoefenen vanwege deze veroordeling, en dat dit geen reden was om de aanvraag voor een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/741527-16
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. Farber, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.S.E. Maandag heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 1 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
Op de beelden van de getuige is niet te zien dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , kunnen de door [naam medeverdachte] gepleegde handelingen niet aan de verdachte worden toegerekend. Het schoppen tegen het lichaam levert geen poging tot zware mishandeling op. De verdachte moet om die reden worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [naam getuige] zag het voorval op 25 december 2016 gebeuren en heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat twee mannen tegen het hoofd van de man op de grond schopten. Hij heeft het incident gefilmd en deze beelden zijn door de verbalisanten [naam agent 1] en [naam agent 2] bekeken. Allebei zien zij de beide verdachten tegen het hoofd van slachtoffer [naam slachtoffer] schoppen, waarbij verbalisant [naam agent 2] opmerkt dat de verdachte twee keer schopt en medeverdachte [naam medeverdachte] één keer.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Hun gedragingen kunnen over en weer aan elkaar worden toegerekend.
De rechtbank is hiermee van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen tegen
het hoofd heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er sprake was van een noodweerexces. Hiertoe is aangevoerd dat de tenlastegelegde handelingen verder gingen dan geboden was, maar dat deze voor de verdachte noodzakelijk waren om zich te verdedigen in een situatie waarin hij en zijn medeverdachte werden aangevallen . De verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg van de gedragingen van de aangever was. Van een mogelijkheid tot rustig en rationeel nadenken was op dat moment geen sprake.
6.2.
Beoordeling door de rechtbank
Door de Hoge Raad is overwogen dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van een noodweersituatie, gevolgd door een verontschuldigbare overschrijding van de noodzakelijke verdediging. De Hoge Raad overweegt dat van een dergelijke verontschuldigbare overschrijding sprake is indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige - door die aanranding veroorzaakte - gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
Uit het dossier en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] ter terechtzitting blijkt dat de verdachten getuigen waren van een ruzie tussen aangever en zijn vriendin. Zij vroegen die vriendin vervolgens of zij door de aangever werd lastig gevallen. Aangevers vriendin heeft bevestigd dat dit aan haar is gevraagd. Daarbij komt dat aangever onder invloed van alcohol was en dat hij aan het ambulancepersoneel heeft gezegd dat hij een pilletje had geslikt. Deze situatie past bij het beeld dat door de beide verdachten wordt geschetst, waarin zij aangever aanspraken op zijn gedrag richting zijn vriendin en zij vervolgens door aangever fysiek werden aangevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat sprake was van een zogenaamde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen en dus was er sprake van een noodweersituatie.
Omdat het gedrag dat de verdachten vervolgens vertoonden niet proportioneel is geweest, is het voorts de vraag of het handelen als noodweerexces valt aan te merken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte na het voorval nog even controleert of de aangever nog leeft en vervolgens vrij rustig zijn capuchon over het hoofd trekt en wegloopt van de situatie. Deze omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat de excessieve reactie van verdachte het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door het slachtoffer meerdere keren tegen zijn hoofd te trappen. Naast de impact die het incident op het slachtoffer en de directe omstanders zal hebben gehad, wakkert een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid in de samenleving aan, nu deze mishandeling heeft plaatsgevonden op de openbare weg en als uitgaansgeweld te kenschetsen is. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 april 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering heeft geen zorgen omtrent de verdachte, hij lijkt zelfredzaam te zijn en er is geen sprake van een complexe problematiek.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (on)voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden. Een toezicht of behandeling lijkt niet geïndiceerd. Een detentie zou onwenselijk zijn gezien de ontwikkeling van de verdachte en het feit dat hij naar school gaat.
De reclassering ziet geen meerwaarde in een verplicht reclasseringstoezicht omdat de verdachte goed in staat is zelfstandig aan zijn toekomst te werken. Gedurende het schorsingstoezicht is gezien dat de verdachte zelf de weg naar zijn toekomst uit kan stippelen door zich aan te melden voor een opleiding en het zoeken van werk.
Het recidiverisico wordt om de bovenstaande redenen ingeschat als laag.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank zal een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Enerzijds is er rekening mee gehouden dat de verdachte zich moest verdedigen, maar anderzijds is meegewogen dat hij daarin veel te ver is gegaan. Ook is rekening gehouden met het feit dat er ruim tweeënhalf jaar is verstreken sinds het incident zich voordeed. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak tot een voorwaardelijke straf bestaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Verklaring omtrent het gedrag (VOG)

De rechtbank overweegt dat het ongewenst zou zijn indien de verdachte vanwege onderhavige veroordeling zijn beroep niet kan uitoefenen. De rechtbank ziet dit strafbare feit als zodanig niet als een reden om de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag af te wijzen, indien deze nodig is voor de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut, chiropractor of een soortgelijk beroep.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
94 (vierennegentig) uurte verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen
het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.