ECLI:NL:RBROT:2019:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
10/741526-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling met verwerping beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 25 december 2016 in Rotterdam, samen met een medeverdachte, het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geschopt. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 140 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop sinds het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces, omdat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging in een situatie waarin hij en zijn medeverdachte werden aangevallen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een verontschuldigbare overschrijding van de noodzakelijke verdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet proportioneel had gehandeld en dat het beroep op noodweerexces niet slaagde.

De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de onveiligheid in de samenleving belangrijke factoren waren bij het bepalen van de straf. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de reclassering schatte de kans op recidive als laag in. De rechtbank legde een taakstraf op, waarbij bijzondere voorwaarden niet meer opportuun werden geacht, en besloot dat de verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering moest houden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/741526-16
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. Farber, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.S.E. Maandag heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 1 jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen tegen
het hoofd heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er sprake was van een noodweerexces. Hiertoe is aangevoerd dat de tenlastegelegde handelingen verder gingen dan geboden was, maar dat deze voor de verdachte noodzakelijk waren om zich te verdedigen in een situatie waarin hij en zijn medeverdachte werden aangevallen. De verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg van de gedragingen van de aangever was. Van een mogelijkheid tot rustig en rationeel nadenken was op dat moment geen sprake.
6.2.
Beoordeling door de rechtbank
Door de Hoge Raad is overwogen dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van een noodweersituatie, gevolgd door een verontschuldigbare overschrijding van de noodzakelijke verdediging. De Hoge Raad overweegt dat van een dergelijke verontschuldigbare overschrijding sprake is indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige - door die aanranding veroorzaakte - gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
Uit het dossier en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] ter terechtzitting, is gebleken dat de verdachten getuigen waren van een ruzie tussen aangever en zijn vriendin. Zij vroegen die vriendin vervolgens of zij door de aangever werd lastig gevallen. Aangevers vriendin heeft bevestigd dat dit aan haar is gevraagd. Daarbij komt dat aangever onder invloed van alcohol was en dat hij aan het ambulancepersoneel heeft gezegd dat hij een pilletje had geslikt. Deze situatie past bij het beeld dat door de beide verdachten wordt geschetst, waarin zij aangever aanspraken op zijn fysiek gedrag richting zijn vriendin en zij vervolgens door aangever werden aangevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat sprake was van een zogenaamde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachten zich mochten verdedigen en dus was er sprake van een noodweersituatie. Omdat het gedrag dat de verdachten vervolgens vertoonden niet proportioneel is geweest, is het de vraag of het handelen als noodweerexces valt aan te merken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte na het voorval vrij rustig zijn capuchon over het hoofd trekt en wegloopt van de situatie en dat verdachte direct bij zijn aanhouding heeft verklaard: ‘Ik mag me toch gewoon verdedigen, ik regel het zelf wel’. Deze omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat de excessieve reactie van verdachte het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door het slachtoffer meerdere keren tegen zijn hoofd te trappen. Naast de impact die het incident op het slachtoffer en de directe omstanders zal hebben gehad, wakkert een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid in de samenleving aan, nu deze mishandeling heeft plaatsgevonden op de openbare weg en als uitgaansgeweld te kenschetsen is. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 februari 2017. Er bestaan zorgen omtrent het alcoholgebruik van de verdachte. Los hiervan functioneert de verdachte adequaat en zijn er geen bijzonderheden te noemen. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij bijzondere voorwaarden.
Reclassering Nederland heeft verder op 19 juli 2019 in het kader van het schorsingstoezicht een aanvullende rapportage opgemaakt. De verdachte heeft in het kader van het lopend schorsingstoezicht een berisping gekregen omdat op 26 mei 2018 door de politie is geconstateerd dat hij alcohol had genuttigd (240 ug/l), nadat hij een stilstaande auto had aangereden en in paniek is doorgereden. Door de rechtbank Den Haag is de verdachte voor dit feit veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden.
De verdachte houdt zich aan de regels van het reclasseringstoezicht en houdt zich aan de afspraken. De reclassering schat in dat de kans op recidive momenteel laag is.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank zal een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Enerzijds is er rekening mee gehouden dat de verdachte zich moest verdedigen, maar anderzijds is meegewogen dat hij daarin veel te ver is gegaan. Ook is rekening gehouden met het feit dat er ruim tweeënhalf jaar is verstreken sinds het incident zich voordeed.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank merkt hierbij op dat zij het opleggen van bijzondere voorwaarden die gericht zijn op het onder controle krijgen van het alcoholgebruik van de verdachte, zoals door de reclassering is geadviseerd, niet (meer) opportuun acht.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
134 (honderdvierendertig)uren te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
67 (zevenenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 40 (veertig) uur niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en meldt zich bij de reclassering, zo lang en frequent als de reclassering dit nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen
het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.