ECLI:NL:RBROT:2019:6624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
10/751026-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van geweld door een politieambtenaar tijdens een aanhouding

In deze zaak gaat het om het optreden van een politieambtenaar die op 4 augustus 2017 in Rotterdam een verdachte een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, wat resulteerde in meervoudig letsel bij de aangever. De rechtbank moest beoordelen of het toegepaste geweld rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat het letsel van de aangever, waaronder een gebroken oogkaswand en neus, als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt. De verdachte handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn functie en het geweld voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit volgens artikel 7 van de Politiewet. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en concludeerde dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, maar dat het geen strafbaar feit opleverde. De verdachte werd daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751026-18
Datum uitspraak: 13 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , gemeente Nissewaard,
raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M. Ruige heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaar alsmede een taakstraf van 200 uren te vervangen door 100 dagen hechtenis.

4.Voorwaardelijk verzoek

De raadvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om, voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het letsel van de aangever uitsluitend het gevolg is geweest van het handelen van aangever dan wel dat verdachte met volle kracht geslagen heeft, de zaak aan te houden zodat een onderzoek naar de medische voorgeschiedenis van de aangever kan worden bevolen. Gelet op na te geven beslissingen behoeft dit verzoek bij gebrek aan belang geen bespreking meer.

5.Bewijswaardering van het primair ten laste gelegde

Inleiding
Het gaat in deze zaak om het optreden van een politieambtenaar die op 4 augustus 2017 te Rotterdam een verdachte een vuistslag in het gezicht heeft gegeven waardoor deze meervoudig letsel heeft bekomen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dat geweld rechtmatig was.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft geen vol of voorwaardelijk opzet op het letsel van de aangever gehad. De verdachte wilde geen (zwaar) letsel toebrengen maar de acute dreiging die uitging van de aangever richting agent [naam agent] neutraliseren. Ook heeft de verdachte de aanmerkelijke kans - als hier al sprake van was - dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, niet willens en wetens aanvaard. De verdachte heeft namelijk éénmaal met geringe kracht geslagen.
Er is ook geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. De aangever is niet geopereerd omdat de breuken recht stonden en zijn oog goed functioneerde.
Beoordeling
Het staat vast dat de verdachte met gebalde vuist een klap in het gezicht van de aangever heeft gegeven, ten gevolge waarvan de aangever letsel heeft bekomen. Beoordeeld dient te worden of het letsel van de aangever als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en zo ja, of het opzet van de verdachte ook gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit. [1]
Bij de aangever zijn een gebroken oogkaswand, een gebroken neus en een hersenschudding - met voortdurende (niet objectiveerbare) klachten van hoofdpijn, duizeligheid en een slaapstoornis - geconstateerd. De geschatte genezingsduur op basis van de objectiveerbare letsels is gesteld op zes weken. Uit de toelichting die is gegeven op de vordering benadeelde partij en de stukken die daarbij zijn overgelegd volgt evenwel dat de aangever (mede) door het geconstateerde letsel tot op heden lichamelijke en psychische klachten ondervindt. Hij heeft tot mei 2019 onder behandeling gestaan bij Rijndam Revalidatie, waar hij fysiotherapie en ergotherapie kreeg en gesprekken met de maatschappelijk werker en psycholoog voerde, en heeft sinds het incident zijn werk als lasser van vliegtuigonderdelen nog niet kunnen hervatten. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van de aangever voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
Uit het bij de aangever geconstateerde letsel in combinatie met het door de verdachte beoogde doel van zijn geweldshandeling (te weten: het afwenden van de acute dreiging die uitging van de aangever) leidt de rechtbank af dat de verdachte met veel kracht een vuistslag moet hebben gegeven. Het op korte afstand met veel kracht tegen het gezicht slaan met een vuist levert - naar algemene ervaringsregels - een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het gezicht betreft immers een kwetsbaar lichaamsdeel. Het handelen van de verdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat moet worden geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vraag of de verdachte in zijn hoedanigheid van politieagent dit geweld mocht toepassen hierna beantwoord wordt bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte, nu de wederrechtelijkheid geen bestanddeel vormt van de bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 04 augustus 2017 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de linker oogkaswand en de
neus en een hersenschudding, heeft toegebracht door met zijn vuist tegen het gezicht, van die [naam slachtoffer] te slaan.

6.Strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde

Standpunt officier van justitie
De verdachte handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en mocht uit dien hoofde in beginsel geweld gebruiken. De vuistslag voldoet evenwel niet aan de maatstaf van artikel 7 van de Politiewet. De verdachte had met zijn collega [naam agent] de aangever in de boeien kunnen slaan. Daarnaast is er geen waarschuwing voorafgegaan aan het gebruikte geweld. Het geweld was niet redelijk en gematigd. De verdachte is daarom strafbaar.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Op 4 augustus 2017 kreeg de verdachte, een politieagent, een verzoek tot spoedassistentie.
Ter plaatse aangekomen trof hij samen met collega’s op straat een groep mannen aan waarbij sprake was van een hectische situatie en een dreigende en agressieve sfeer tegenover de aanwezige politieagenten. Ook de aangever was daar aanwezig en hij was op dat moment zeer boos omdat hij het verkeersgedrag van de aanrijdende politieauto’s onveilig vond. Hij schold tegen politieagenten, schreeuwde en maakte bewegingen met zijn armen. De aangever kreeg van een politieagent ter plaatse (niet verdachte) een duw en een tik met een lange wapenstok opdat hij afstand zou houden. De aangever is gewaarschuwd dat als hij niet kalmeerde, hij zou worden aangehouden. Kort daarna zegde agent [naam agent] de aangever aan dat hij was aangehouden, maar de aangever werkte daar niet aan mee en begaf zich naar zijn schuur. [naam agent] ging daarop achter hem aan. De verdachte volgde zijn collega [naam agent] . In de donkere schuur stonden de aangever en [naam agent] tegenover elkaar. De verdachte zag dat [naam agent] naar zijn pepperspray zocht en gaf vervolgens één klap met zijn vuist tegen het gezicht van de aangever.
Wettelijk kader
De vraag die beantwoord dient te worden is of het door de verdachte in zijn hoedanigheid van politieagent toegepaste geweld voldeed aan de daaraan gestelde eisen. Daarvoor geldt het volgende.
Artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 bevat een clausulering in de vorm van een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets:
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
In lid 5 staat het volgende:
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste (…) lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Bij beoordeling van het politieoptreden geldt, aldus het Gerechtshof Den Haag, verder het volgende:
“Voorop wordt gesteld dat bij de strafrechtelijke beoordeling van opsporingshandelingen van politieagenten in functie terughoudendheid moet worden betracht. De rechter mag niet, achteraf oordelend, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld dient te worden of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen of zelfs had moeten maken” [2]
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening - hetgeen ook niet ter discussie staat nu de officier van justitie zich op hetzelfde standpunt heeft gesteld - en is voorts van oordeel dat het door hem toegepaste geweld heeft voldaan aan de daaraan gestelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals verwoord in artikel 7 van de Politiewet. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de volgende feiten en omstandigheden.
Er was sprake van een hectische, agressieve en dreigende situatie ter plaatse. De aangever vertoonde daarbij provocerend gedrag, hij schold politieagenten uit en hij maakte wilde armbewegingen. De aangever voldeed niet aan de bevelen van de politie om zich te verwijderen waarbij de politie al geweldsmiddelen had ingezet, zoals het toepassen van een lange wapenstok. Vervolgens heeft de aangever geen gehoor gegeven aan zijn aanhouding. Op het moment dat de aangever tegenover de politieagent [naam agent] in de donkere schuur stond, was er gelet op de kleine ruime waarin men zich bevond geen mogelijkheid om peperspray te gebruiken en de verdachte had, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, zelf geen wapenstok bij zich. Het toepassen van fysiek geweld was daarom de enige optie die de verdachte had om toe te passen jegens de aangever, zodat dit voldeed aan de eis van subsidiariteit. De verdachte was vervolgens in de veronderstelling dat de aangever wilde gaan uithalen naar [naam agent] . De verdachte gaf op dat moment één enkele klap aan de aangever, wat onder de gegeven omstandigheden op zichzelf genomen niet disproportioneel was. Dit deed de verdachte om zichzelf en zijn collega te beschermen en de situatie te de-escaleren. Of de verdachte een andere keuze had kunnen en/of moeten maken voor wat betreft het fysieke geweldsmiddel dat hij toepaste, mag de rechtbank niet beoordelen gelet op de terughoudendheid die zij bij de strafrechtelijke beoordeling van het optreden van de verdachte behoort te betrachten. Door dat wel te doen zou de rechtbank, achteraf oordelend, haar beoordeling in de plaats stellen van die van de verdachte.
Conclusie
Het bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Bewijswaardering van het subsidiair ten laste gelegde

Nu het primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling leidt, zal het subsidiair ten laste gelegde worden besproken. Het subsidiair ten laste gelegde kan gelet op hetgeen onder 5 is overwogen, bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 04 augustus 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [naam slachtoffer] een vuistslag tegen het gezicht, heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

8.Strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde

Gelet op hetgeen onder 6 is overwogen, levert het (subsidiair) bewezen verklaarde ook geen strafbaar feit op. De verdachte wordt ook ter zake hiervan ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.Vrijspraak van het meer subsidiair ten laste gelegde

Nu het subsidiair ten laste gelegde niet tot een veroordeling leidt, zal het meer subsidiair ten laste gelegde worden besproken. Gelet op hetgeen onder 6 is overwogen, was het handelen van de verdachte niet wederrechtelijk. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde.

10.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft de aangever [naam benadeelde ] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [naam benadeelde ] vordert een vergoeding van € 19.563,17 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2019.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de linker oogkaswand en de
neus en een hersenschudding, heeft toegebracht door met zijn vuist tegen de oogkas, althans het
gezicht, van die [naam slachtoffer] te slaan;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [naam slachtoffer] een vuistslag tegen de oogkas, althans het
gezicht, heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn vuist tegen de oogkas, althans
het gezicht, van die [naam slachtoffer] te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te
weten een breuk van de linker oogkaswand en de neus, ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618.
2.Gerechtshof Den Haag 17 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3418.