In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de binnentreding en doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig waren. Dit vormverzuim leidde tot bewijsuitsluiting, waardoor de enige overgebleven bewijs, de bekentenis van de verdachte, niet voldoende was voor een veroordeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de doorzoeking niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De informatie die de politie had ontvangen over het bezit van een vuurwapen door de verdachte was afkomstig van een informant en was meer dan een jaar oud. De rechtbank oordeelde dat de politie eerst minder ingrijpende maatregelen had moeten overwegen, zoals het verzoeken aan de verdachte om het wapen vrijwillig in te leveren. De schending van het recht op privacy en het huisrecht was zo ernstig dat de rechtbank geen andere keuze had dan het bewijs van de doorzoeking uit te sluiten.
De beslissing van de rechtbank om de verdachte vrij te spreken, is een belangrijke uitspraak in het kader van de waarborgen van de rechtsstaat en de bescherming van fundamentele rechten. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen, waaronder het vuurwapen en munitie, onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met de wet en het algemeen belang.