ECLI:NL:GHAMS:2016:3804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
23-002263-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatige doorzoeking en voorhanden hebben van vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft de rechtmatigheid van een doorzoeking op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool en munitie in de periode van 15 tot en met 24 mei 2016 te Amsterdam. Het hof oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat er voldoende reden was om aan te nemen dat er wapens of munitie aanwezig waren in de woning van de verdachte. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, omdat het tot een andere bewezenverklaring en straf kwam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie en meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002263-16
Datum uitspraak: 13 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/728106-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2016 tot en met 24 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen - een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, model Browning, kaliber 9 x 19 mm), en - munitie van categorie III, te weten een of meer (10) volmantel rondneus patronen (kaliber 9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere straf komt dan de politierechter.

Bespreking verweer onrechtmatige doorzoeking

De raadsvrouw heeft bepleit dat de doorzoeking ter inbeslagname op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) van de woning aan [adres 2] te Amsterdam onrechtmatig was, nu de oorspronkelijk tegen de verdachte bestaande verdenking (door tijdsverloop) was komen te vervallen, aangezien nader onderzoek geen bevestiging van die verdenking heeft opgeleverd. Derhalve is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat het gevolg is geweest van deze onrechtmatige doorzoeking.
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de informatie op grond waarvan tot doorzoeking is overgegaan ook op 24 mei 2016 nog voldoende specifiek. Op 18 mei 2015 werd door [naam 1] aangifte gedaan. Hij verklaarde onder meer dat hij had gezien dat [verdachte] , de neef van [naam 2] , op 15 mei 2016 een zwart vuurwapen in zijn broeksband droeg. Hij hoorde [verdachte] meerdere keren zeggen: “Ik geef hem twee kogels door zijn hoofd”. [naam 1] wees een woning aan [adres 2] te Amsterdam aan als de verblijfplaats van [verdachte] . In een aanvullend telefoongesprek met de politie verklaarde [naam 1] dat Ahammout (
naar het hof begrijpt: [verdachte]) de achternaam van [verdachte] moest zijn en dat [verdachte] 27 jaar oud was.
Vervolgens is door de politie nader onderzoek ingesteld naar de verblijfplaats van deze [verdachte] , die hen ambtshalve bekend was als [verdachte] . Naar het oordeel van het hof is de politie daarbij zorgvuldig te werk gegaan. Gedurende enkele dagen hebben zij de woning aan [adres 2] te Amsterdam in de gaten gehouden, om vervolgens vast te stellen dat de verdachte daadwerkelijk op dit adres verbleef. Zodra dit voor de verbalisanten vast stond, zijn zij tot doorzoeking van de woning overgegaan.
Het hof is van oordeel dat op basis van het voorgaande op 24 mei 2016 onverkort een redelijk vermoeden bestond dat in de woning aan [adres 2] te Amsterdam wapens dan wel munitie aanwezig waren. De doorzoeking op grond van artikel 49 WWM heeft derhalve rechtmatig plaatsgevonden.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 24 mei 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, model Browning, kaliber 9 x 19 mm), en munitie van categorie III, te weten 10 volmantel rondneus patronen (kaliber 9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier maanden, waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Hiertoe heeft zij verwezen naar de oriëntatiepunten zoals die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die voor delicten als het onderhavige een oriëntatiepunt van drie maanden geven. In dit geval was er geen sprake van strafverzwarende omstandigheden, anders dan dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de WWM.
Daarnaast heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is gemotiveerd om zijn leven te beteren, maar hij heeft daarbij hulp nodig. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een cognitieve vaardigheidstraining, zoals door de reclassering ook is geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie is gevaarlijk voor de samenleving en vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid die leven in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 augustus 2016 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld ter zake van het handelen in strijd met de WWM, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het voorwaardelijk gedeelte van de straf dient als stok achter de deur voor de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan. Het hof zal daarbij de bijzondere voorwaarden stellen zoals geadviseerd door de reclassering in haar advies van 25 augustus 2016.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de WWM.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
79 (negenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de volledige proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam), zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de volledige proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een cognitieve vaardigheidstraining, aangeboden door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.W.J. de Groot en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 september 2016.
mr. H.W.J. de Groot is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[........]