4.2Uit artikel 2 van de statuten van eiseres volgt dat zij tot doel heeft “voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam zorg aan te bieden en ondersteuning te geven aan mensen met geheugenproblemen in de ruimste zin des woords”.
Op de site van eiseres ( [naam verzorgingshuis] [plaats] ) staat onder meer:
“De afgelopen jaren hebben [naam 1] en [naam 2] samen met een goed team van medewerkers en bewoners met familie de [naam verzorgingshuis] weten te maken tot een huis waarin het goed wonen en werken is en waarin iedereen in de eigen waarde gelaten wordt.” En verder:
“In juni 2013 ontvingen wij onze eerste gasten en sindsdien heeft [naam verzorgingshuis] [plaats] zich ontwikkeld tot een gezellig huis waar geleefd wordt met oog voor ieders mogelijkheden.”
5. Bij de beoordeling is verder het volgende wettelijk kader van belang.
In artikel 116 aanhef en onder b van de Waterschapswet staat de definitie van woonruimte zoals die geldt voor de zuiveringsheffing. Een woonruimte is: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.
In de verordeningen zuiveringsheffing 2015, 2016, 2017 en 2018 is in artikel 1, aanhef en onder h woonruimte hetzelfde gedefinieerd.
Een bedrijfsruimte is op grond van artikel 122c van de Waterschapswet: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.
In de verordeningen zuiveringsheffing 2015, 2016, 2017 en 2018 is in artikel 1, aanhef en onder i bedrijfsruimte hetzelfde gedefinieerd.
Dit betekent dat als een ruimte geen woonruimte is, het een bedrijfsruimte is.
6. In de rechtspraak is de definitie van woonruimte zoals opgenomen in de wet en de verordeningen verder uitgelegd.
Volgens de Hoge Raad is sprake van ruimte die blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid als de bewoner niet meer dan bijkomstig afhankelijk is van overig in het pand aanwezige voorzieningen (zie het arrest van 23 juli 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8590). Als geen sprake is van afzonderlijke woonruimte in een pand moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld of het gehele pand als woonruimte kan worden aangemerkt. Dit is het geval als het pand ten dienste staat van een gezin of daarmee gelijk te stellen andere leefeenheid (zie het arrest van 14 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1584). 7. In geschil is of de bewoners van de [naam verzorgingshuis] gezamenlijk zijn aan te merken als een gezin of een met een gezin op één lijn staande leefeenheid. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Hoewel de bewoners een aantal dingen samen doen, voeren zij geen gezamenlijke huishouding. De bewoners wonen in min of meer zelfstandige eenheden binnen een groter geheel, beheren of laten beheren afzonderlijk de eigen financiën en hebben hun eigen familie waarmee zij activiteiten ondernemen. Daarnaast worden de bewoners op de website van de [naam verzorgingshuis] gasten genoemd. De vennoten staan aan het hoofd van een zorgverblijf, waarbij zij en het personeel de bewoners/gasten begeleiden en ondersteunen. De rechtbank ziet in al deze factoren, in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de onroerende zaak moet worden aangemerkt als woonruimte in de zin van de Verordening.
8 De rechtspraak waar eiseres naar verwijst maakt het voorgaande niet anders, omdat deze ziet op het begrip woning/woonruimte in de zin van de onroerendezaakbelastingen en de Gemeentewet. Die rechtspraak is niet van toepassing op het begrip woonruimte in de zin van de Waterschapswet.
9. De conclusie is dat het beroep gegrond is, omdat verweerder is uitgegaan van een te hoog waterverbruik van de onroerende zaak, maar dat de onroerende zaak voor de zuiveringsheffing wel terecht is aangemerkt als bedrijfsruimte.
De rechtbank zal de hoogte van de aanslagen zelf vaststellen op basis van het juiste aantal vervuilingseenheden:
In de verordeningen is per vervuilingseenheid het volgende tarief opgenomen:
2015: € 56,27 (artikel 18);
2016: € 55,99 (artikel 18);
2017: € 52,63 (artikel 20);
2018: € 51,58 (artikel 20).
Dit leidt tot de volgende aanslagen:
2015: € 1.070,26 (19,02*56,27);
2016: € 987,66 (17,64*55,99);
2017: € 976,81 (18,56*52,63);
2018: € € 1.076,99 (20,88*51,58).
De rechtbank zal deze bedragen in het dictum opnemen.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.