ECLI:NL:RBROT:2019:6263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
10/750150-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het uitlenen van een toegangspas voor haventerrein

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een ontnemingsvonnis gewezen in de zaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het plegen van voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. D. Grip, beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 10.000,- en het opleggen van een betalingsverplichting van € 9.000,- aan de staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zijn toegangspas voor het haventerrein heeft uitgeleend aan personen die betrokken waren bij het uithalen van cocaïne uit containers. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van getuigenverklaringen en tapgesprekken, waaruit bleek dat de vergoeding voor het uitlenen van de toegangspas aanzienlijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 10%. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar zag geen reden om de betalingsverplichting te verlagen op basis van draagkracht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de jongste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/750150-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)

VONNIS (ontneming)

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] ,
[woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht.

Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.

Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken van 31 maart 2016 is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het - kort gezegd - tezamen en in vereniging met anderen plegen van voorbereidingshandelingen, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, gepleegd in de periode 23 juni 2013 tot en met 27 juni 2013 en in de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 juni 2013 (waaronder telkens het ter beschikking stellen van een toegangspas).
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. D. Grip, na wijziging ter zitting, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat tot een bedrag van € 10.000,- en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 9.000,-.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit:
a. primair dat de verklaring van de veroordeelde dient te worden gevolgd dat hij voor het uitlenen van zijn toegangspas € 500,- kreeg, waarbij dient te worden uitgegaan van twee uithaalacties;
b. subsidiair een bedrag van € 5.000,- per keer als de rechtbank aansluiting zoekt bij de eerdere uitspraken;
c. er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die verdisconteerd dient te worden door 10% van het vastgestelde bedrag in mindering te brengen op de betalingsverplichting.

Beoordeling en berekening

In het strafrechtelijk onderzoek genaamd “ [naam onderzoek] ” is komen vast te staan dat de veroordeelde in contact stond met een groep personen die zich bezighield met het uithalen van cocaïne uit containers die via de haven op terreinen in Rotterdam terecht komen. De veroordeelde was werkzaam in de haven en had daardoor toegang tot het ECT-terrein. Hij heeft zijn toegangspas meermalen beschikbaar gesteld aan de personen die zich bezig hielden met het uithalen van de cocaïne. [1]
In het kader van het financieel onderzoek is gebleken dat de veroordeelde door het plegen van deze misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn rapport de concrete berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank zal deze methode volgen.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [3] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Zoals blijkt uit de opgenomen en uitgeluisterde tapgesprekken geschiedt het uitlenen van een dergelijke toegangspas niet voor niets. Uit die gesprekken blijkt dat in mei 2013 de vergoeding voor het uitlenen van een toegangspas € 5.000,- bedroeg. Medio juni 2013 lijkt die vergoeding te zijn verhoogd naar € 10.000,-. De financieel rechercheur gaat uit van een gemiddelde van beide bedragen en komt uit op € 8.000,-.
Voor een criminele organisatie is een toegangspas van zo essentieel belang dat hiervoor grof geld wordt betaald. Het gaat dan niet om bedragen van honderden euro’s, maar om duizenden. Daarom is het ook niet aannemelijk dat de veroordeelde slechts € 500,- per keer heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de veroordeelde voor het uitlenen van zijn toegangspas in ieder geval € 5.000,- per keer heeft ontvangen en dat hij dat twee keer heeft gedaan, zodat een bedrag van € 10.000,- wordt vastgesteld als schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
redelijke termijn
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank is van oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden en dat die schending tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van het aan de veroordeelde tot betaling op te leggen bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat het passend is om de betalingsverplichting te verminderen met 10%, dus met een bedrag van € 1.000,-.
draagkracht
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient een beroep op draagkracht in beginsel in de executiefase aan de orde te komen. Op grond van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierbij dient de rechter te beoordelen of duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft of zal hebben. Het is de rechtbank niet gebleken dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid.
overige
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde -voor zover de rechtbank deze heeft kunnen vaststellen bij afwezigheid van de veroordeelde zelf - in aanmerking genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
-
stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro);
-
legtaan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 9.000,- (zegge: negenduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Strafmotivering vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2016
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, procesverbaalnummer [nummer procesverbaal] , documentcode [code document] , onderzoek [naam onderzoek] , op 27 maart 2014 op ambtseed opgemaakt door [naam agent] , hoofdagent van politie, werkzaam bij de districtsrecherche [naam afdeling] van de eenheid Rotterdam, alsmede de daarbij behorende bijlagen (hierna: het financieel rapport)