Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Luijpen, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde wilde vaststellen op 100.000 euro, gebaseerd op eerdere veroordelingen voor het verkopen en vervoeren van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van ruim vier jaar actief betrokken was bij de handel in cocaïne en dat hij financieel voordeel heeft behaald uit deze activiteiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 75.000 euro, dat hoofdelijk moet worden betaald door de veroordeelde en zijn medeveroordeelde. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rol van de veroordeelde binnen het criminele netwerk en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, M.J. Grootendorst, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.