ECLI:NL:RBROT:2019:6227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
10/700331-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Luijpen, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde wilde vaststellen op 100.000 euro, gebaseerd op eerdere veroordelingen voor het verkopen en vervoeren van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van ruim vier jaar actief betrokken was bij de handel in cocaïne en dat hij financieel voordeel heeft behaald uit deze activiteiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 75.000 euro, dat hoofdelijk moet worden betaald door de veroordeelde en zijn medeveroordeelde. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rol van de veroordeelde binnen het criminele netwerk en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, M.J. Grootendorst, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer 10/700331-15
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming)

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.

Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2017 is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, namelijk het meermalen telkens verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid cocaïne in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 16 oktober 2015, alsmede het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 270 gram cocaïne op 16 oktober 2015.
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vordering

De oorspronkelijke vordering van de officier van justitie mr. M. Luijpen strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van 400.000 euro.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld.
Op de zitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd. Zij vordert dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op 100.000 euro en dat dit bedrag hoofdelijk wordt opgelegd aan de veroordeelden [naam veroordeelde] , [naam medeveroordeelde 1] en [naam medeveroordeelde 2] .

Standpunt verdediging

De veroordeelde had een ondergeschikte rol en hij is alleen de laatste twee weken in beeld gekomen nadat medeveroordeelde [naam medeveroordeelde 1] was aangehouden. Het aandeel van de veroordeelde kan geschat worden op 10%.
Voorts zijn er meer kosten gemaakt dan in de rapportage is doorgerekend. De inkoopprijs bedraagt niet 50% maar er moet worden uitgegaan van 70% van de verkoopprijs. De kosten van de telefoons, het gebruik van de auto’s en het verpakkingsmateriaal zijn niet doorberekend. Voorts dient geen hoofdelijke veroordeling te volgen.

Beoordeling en berekening

In het strafrechtelijk onderzoek genaamd Haring is komen vast te staan dat in de periode van 15 oktober 2008 tot en met 15 oktober 2015 meerdere personen belden met telefoonnummer [gsm-nummer] om gebruikershoeveelheden cocaïne te bestellen die dan werden afgeleverd op een afgesproken plaats.
Bewezen is verklaard dat de veroordeelde gedurende een periode van ruim vier jaar veelvuldig cocaïne heeft gedeald. Hij maakte deel uit van een actief netwerk waarbinnen in een hoge frequentie cocaïne werd verhandeld. De rol van de verdachte beperkte zich daarbij niet tot het vervoeren en afleveren van cocaïne. Uit het dossier blijkt ook dat hij na de aanhouding van de medeverdachte [naam medeveroordeelde 1] de deallijn heeft overgenomen en vervolgens de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft aangestuurd. Op de dag van aanhouding heeft de verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders een hoeveelheid van ongeveer 270 gram cocaïne aanwezig gehad. De verdachte heeft puur gehandeld uit financieel gewin. [1]
In het kader van het financieel onderzoek is gebleken dat de veroordeelde door het plegen van deze misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn rapport de concrete berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank zal deze methode volgen.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [3] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Gerapporteerd wordt dat [naam medeverdachte 2] één keer in de twee weken cocaïne geleverd kreeg en daar telkens ongeveer 200 tot 220 pakketjes met een halve gram van maakte voor de personen die de cocaïne leverden. Hij verklaarde dat [naam veroordeelde] dit één keer heeft voorgedaan en dat hij een soort leider was. De verdere kontakten verliepen via [naam medeveroordeelde 1] .
Deze bevindingen worden gestaafd door het onderzoek van de historische gegevens van de deallijn, waarbij werd vastgesteld dat er in één week 82 bestellingen werden geplaatst. Er van uitgaande dat een deel van de afnemers meer dan een halve gram afnam, komt dit overeen met de verklaring van [naam medeverdachte 2] van 100 tot 110 pakketjes van een halve gram per week.
Op basis van de verklaringen van afnemers blijkt dat er voor een halve gram cocaïne 25 euro werd betaald.
Uitgaande van 200 pakketjes x 25 euro is dat een omzet van 5.000 euro per twee weken.
Per jaar is dat een omzet van 130.000 euro. [4]
Ervan uitgaande dat niet iedere week werd gedeald wordt in de berekening, zoals ook aangevoerd door de officier van justitie, uitgegaan van een jaaromzet van 100.000 euro.
Voorts is een schatting gemaakt van de kosten waarbij alleen de inkoopkosten zijn berekend op 50% en verder geen kosten zijn doorberekend.
Hiervan uitgaande is de berekening, uitgaande van de bewezenverklaarde periode maal de omzet van 100.000 euro per jaar minus 50% kosten als volgt:
[naam veroordeelde] : een periode van 4 jaar bewezen verklaard, omzet 400.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 200.000 euro.
[naam medeveroordeelde 1] : een periode van 3 jaar bewezen verklaard, omzet 300.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 150.000 euro.
[naam medeveroordeelde 2] : een periode van 2 jaar bewezen verklaard, omzet 200.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 100.000 euro.
De officier van justitie houdt echter vast aan een hoofdelijke veroordeling en doet vervolgens een praktisch voorstel. Zij verzoekt de rechtbank uit te gaan van het laagste bedrag, 100.000 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel en dit bedrag als betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen aan alle drie de veroordeelden.
Het komt erop neer dat de officier van justitie er van uitgaat dat het criminele netwerk/samenwerkingsverband over de gehele periode in ieder geval een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van 100.000 euro.
De rechtbank ziet geen reden om een hoger bedrag op te leggen en zal het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op een bedrag van 100.000 euro.
Hierbij wordt wel in aanmerking genomen dat de veroordeelde [naam medeveroordeelde 2] als koerier een andere, meer ondergeschikte rol had dan de veroordeelden [naam veroordeelde] en [naam medeveroordeelde 1] , i Dit komt tevens tot uitdrukking in de strafmotivering en in de straffen die in de hoofdzaak aan de veroordeelden zijn opgelegd.
Het aandeel van De Haan wordt geschat op 25%, zodat zijn wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op een bedrag van 25.000 euro.
Het aandeel van [naam veroordeelde] en [naam medeveroordeelde 1] wordt geschat op 75%. zodat hun wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op een bedrag van 75.000 euro.
Met deze schatting die veel lager uitkomt dan het oorspronkelijk berekende wederrechtelijk verkregen voordeel, zijn naar het oordeel van de rechtbank de door de verdediging opgevoerde kosten ruimschoots verrekend. Deze verweren worden verworpen.
Betalingsverplichting - hoofdelijkheid
De veroordeelde heeft met [naam medeveroordeelde 1] van een strafbaar feit geprofiteerd. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten zodanige duidelijke aanwijzingen dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat zij gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van de strafbare feiten. De veroordeelde heeft als één van die daders geen, dat vermoeden ontzenuwende, gegevens daaromtrent verschaft. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel van 75.000 euro als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel aan de veroordeelde, hoofdelijk met [naam medeveroordeelde 1] , toerekenen.
Draagkracht
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde bedrag aan de staat terug te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 75.000,- (zegge: vijfenzeventig duizend euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat
van € 75.000,- (zegge: vijfenzeventig duizend euro);
- bepaalt dat de veroordeelde voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader [naam medeveroordeelde 1] betaalt, hij in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Strafmotivering uit voornoemd vonnis.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel onderzoek Haring, documentcode [code document] d.d. 24 maart 2016, een de aanvulling daarop documentcode [code document] van 30 maart 2018.
4.Paragraaf 5.2 van het financieel rapport