Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij cocaïne verkocht en vervoerde tussen 2013 en 2015. De officier van justitie vorderde een bedrag van 100.000 euro aan ontneming, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, als koerier, een ondergeschikte rol had in het criminele netwerk en dat zijn aandeel in het wederrechtelijk verkregen voordeel 25% bedroeg, wat resulteerde in een betalingsverplichting van 25.000 euro aan de Staat. De rechtbank nam daarbij de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging, maar concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat hij niet in staat zou zijn om het bedrag terug te betalen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt.