ECLI:NL:RBROT:2019:6226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
10/700198-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij cocaïne verkocht en vervoerde tussen 2013 en 2015. De officier van justitie vorderde een bedrag van 100.000 euro aan ontneming, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, als koerier, een ondergeschikte rol had in het criminele netwerk en dat zijn aandeel in het wederrechtelijk verkregen voordeel 25% bedroeg, wat resulteerde in een betalingsverplichting van 25.000 euro aan de Staat. De rechtbank nam daarbij de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging, maar concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat hij niet in staat zou zijn om het bedrag terug te betalen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer 10/700198-15
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming)

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] ,
[woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.

Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2017 is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, namelijk het meermalen telkens verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid cocaïne in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 16 oktober 2015, alsmede het opzettelijk aanwezig hebben van 5,5 gram cocaïne op 16 oktober 2015.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vordering

De oorspronkelijke vordering van de officier van justitie mr. M. Luijpen strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van 400.000 euro.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld.
Op de zitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd. Zij vordert dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op 100.000 euro en dat dit bedrag hoofdelijk wordt opgelegd aan de veroordeelden [naam medeveroordeelde 1] , [naam medeveroordeelde 2] en [naam veroordeelde] .

Standpunt verdediging

De rechtbank dient in haar berekening uit te gaan van de verklaring van de veroordeelde dat hij maar gedurende één jaar strafbare feiten heeft gepleegd, in tegenstelling tot de bewezenverklaarde twee jaar.
De rol van de veroordeelde was anders dan die van de medeveroordeelden, namelijk die van loopjongen. Daarom dient de vordering ook niet hoofdelijk te worden toewezen.
De raadsman heeft een alternatieve berekening opgesteld waarbij hij uitgaat van de verklaring van de veroordeelde dat hij per dag dat hij reed 150 euro kreeg, gemiddeld 2,2, dagen per week werkte gedurende 45 weken (45 x 2,2 x 150 euro = 14.850 euro). Onkosten diende de veroordeelde zelf te dragen. De raadsman stelt deze op 2.600 euro (auto 500 euro, benzine 1350 euro, telefoonkosten 500 euro en inbeslaggenomen geld 250 euro). Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel 12.250 euro (14.850 euro minus 2.600 euro).
De draagkracht van de veroordeelde is beperkt.

Beoordeling en berekening

In het strafrechtelijk onderzoek genaamd Haring is komen vast te staan dat in de periode van 15 oktober 2008 tot en met 15 oktober 2015 meerdere personen belden met telefoonnummer [gsm-nummer] om gebruikershoeveelheden cocaïne te bestellen die dan werden afgeleverd op een afgesproken plaats.
Bewezen is verklaard dat de veroordeelde gedurende een periode van twee jaar veelvuldig cocaïne heeft gedeald. Hij leverde met de auto de via de drugslijn geplaatste bestellingen af. De veroordeelde maakte aldus deel uit van een actief netwerk waarbinnen in een hoge frequentie cocaïne werd verhandeld. De veroordeelde heeft daarbij gehandeld uit financieel gewin. [1]
In het kader van het financieel onderzoek is gebleken dat de veroordeelde door het plegen van deze misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn rapport de concrete berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank zal deze methode volgen. De door de raadsman voorgestelde berekening wordt niet gevolgd omdat deze niet met stukken is onderbouwd.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [3] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Gerapporteerd wordt dat [naam medeverdachte] één keer in de twee weken cocaïne geleverd kreeg en daar telkens ongeveer 200 tot 220 pakketjes met een halve gram van maakte voor de personen die de cocaïne leverden. Hij verklaarde dat [naam medeveroordeelde 1] dit één keer heeft voorgedaan en dat hij een soort leider was. De verdere kontakten verliepen via [naam medeveroordeelde 2] .
Deze bevindingen worden gestaafd door het onderzoek van de historische gegevens van de deallijn, waarbij werd vastgesteld dat er in één week 82 bestellingen werden geplaatst. Er van uitgaande dat een deel van de afnemers meer dan een halve gram afnam, komt dit overeen met de verklaring van [naam medeverdachte] van 100 tot 110 pakketjes van een halve gram per week.
Op basis van de verklaringen van afnemers blijkt dat er voor een halve gram cocaïne 25 euro werd betaald.
Uitgaande van 200 pakketjes x 25 euro is dat een omzet van 5.000 euro per twee weken.
Per jaar is dat 130.000 euro. [4]
Ervan uitgaande dat niet iedere week werd gedeald wordt in de berekening, zoals ook aangevoerd door de officier van justitie, uitgegaan van een jaaromzet van 100.000 euro.
Voorts is een schatting gemaakt van de kosten waarbij alleen de inkoopkosten zijn berekend op 50% en verder geen kosten zijn doorberekend.
Hiervan uitgaande is de berekening, uitgaande van de bewezenverklaarde periode maal de omzet van 100.000 euro per jaar minus 50% kosten als volgt:
[naam medeveroordeelde 1] : een periode van 4 jaar bewezen verklaard, omzet 400.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 200.000 euro.
[naam medeveroordeelde 2] : een periode van 3 jaar bewezen verklaard, omzet 300.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 150.000 euro.
[naam veroordeelde] : een periode van 2 jaar bewezen verklaard, omzet 200.000 euro minus kosten is een wederrechtelijk verkregen voordeel van 100.000 euro.
De officier van justitie houdt echter vast aan een hoofdelijke veroordeling en doet vervolgens een praktisch voorstel. Zij verzoekt de rechtbank uit te gaan van het laagste bedrag, 100.000 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel en dit bedrag als betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen aan alle drie de veroordeelden.
Het komt erop neer dat de officier van justitie er van uitgaat dat het criminele netwerk/samenwerkingsverband over de gehele periode in ieder geval een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van 100.000 euro.
De rechtbank ziet geen reden om een hoger bedrag op te leggen en zal het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op een bedrag van 100.000 euro.
Hierbij wordt wel in aanmerking genomen dat de veroordeelde [naam veroordeelde] als koerier een andere, meer ondergeschikte rol had dan de veroordeelden [naam medeveroordeelde 1] en [naam medeveroordeelde 2] , i Dit komt tevens tot uitdrukking in de strafmotivering en in de straffen die in de hoofdzaak aan de veroordeelden zijn opgelegd.
Anders dan de raadsman heeft bepleit gaat de rechtbank bij de veroordeelde [naam veroordeelde] uit van de bewezenverklaarde pleegperiode van twee jaar. Door de veroordeelde is voorts niet met stukken of andere bewijsmiddelen onderbouwd hoeveel dagen hij precies werkte en wat zijn verdiensten en onkosten waren. De rechtbank volgt de alternatieve berekening van de verdediging daarom ook niet.
Het aandeel van [naam veroordeelde] wordt geschat op 25%, zodat zijn wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op een bedrag van 25.000 euro.
Het aandeel van [naam medeveroordeelde 1] en [naam medeveroordeelde 2] wordt geschat op 75%. zodat hun wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op een bedrag van 75.000 euro (hoofdelijk).
Betalingsverplichting - Draagkracht
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de Staat moet worden betaald.
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde bedrag aan de staat terug te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Strafmotivering uit voornoemd vonnis.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel onderzoek Haring, documentcode [code document 1] d.d. 24 maart 2016, een de aanvulling daarop documentcode [code document 2] van 30 maart 2018.
4.Paragraaf 5.2 van het financieel rapport