ECLI:NL:RBROT:2019:6090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
7761012 VZ VERZ 19-10121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en toekenning van schadevergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [naam dochter] verzocht om te verklaren dat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door Stroop Beheer op 29 maart 2019 onregelmatig was. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [naam dochter] en Stroop Beheer, waarbij [naam dochter] op 1 december 2017 in dienst trad als horecamedewerkster. Na een ziekmelding op 5 maart 2019 heeft Stroop Beheer [naam dochter] onder druk gezet om aangepaste werkzaamheden te verrichten, wat leidde tot een ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat Stroop Beheer niet bevoegd was om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet een te zware sanctie was en dat Stroop Beheer niet had voldaan aan de zorgplicht voor de zieke werknemer. De kantonrechter heeft Stroop Beheer veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 303,13 en een billijke vergoeding van € 1.500,00 aan [naam dochter]. Daarnaast zijn de proceskosten voor rekening van Stroop Beheer gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7761012 VZ VERZ 19-10121
uitspraak: 25 juli 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker 1] , en
[verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats verzoekers] ,
verzoekers (hierna [verzoekers] ),
tevens verweerders in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
handelend in hun hoedanigheid als bewindvoerders over de goederen die
(zullen) toebehoren aan
[naam dochter] ,
wonende te [woonplaats dochter] (hierna: [naam dochter] ),
gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STROOP BEHEER B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
verweerster (hierna: Stroop Beheer),
tevens verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 9 mei 2019;
  • het verweerschrift, tevens houdende een (voorwaardelijk) tegenverzoek, met bijlagen, ontvangen op 1 juli 2019.
1.2
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op
4 juli 2019. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal worden uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Stroop Beheer houdt zich bezig met Arbo begeleiding en re-integratie. Stroop Beheer is tevens een scholingsbedrijf voor mensen met een beperking en/of afstand tot de arbeidsmarkt en verzorgt dagbesteding voor mensen met een beperking.
2.2
[naam dochter] , geboren op [geboortedatum dochter] , is op 1 december 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Stroop Beheer in dienst getreden in de functie van horecamedewerkster. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd tot 1 december 2019.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 2013 is als gevolg van haar geestelijke en/of lichamelijke toestand een mentorschap over [naam dochter] alsmede bewindvoering over de goederen die aan haar (zullen) toebehoren ingesteld. Als mentoren en bewindvoerders zijn benoemd [verzoekers]
2.4
Het salaris behorend bij de functie van [naam dochter] bedraagt € 1.033,04 bruto per maand. [naam dochter] ontvangt een Wajong-uitkering. Het salaris bij Stroop Beheer bedraagt € 309,13 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag op basis van een arbeidsduur van
vierentwintig uur per week.
2.5
Partijen hebben naast de arbeidsovereenkomst met het Da Vinci College een praktijkovereenkomst gesloten. [naam dochter] heeft daarnaast met Da Vinci College een onderwijsovereenkomst gesloten voor de opleiding Assistent dienstverlening en zorg.
2.6
In artikel 21 van de arbeidsovereenkomst is ten aanzien van scholing het volgende opgenomen:
“2. Indien de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van werknemer, is werknemer verplicht het uit de artikel 1 voortvloeiende bedrag aan werkgever terug te betalen”.
2.7
[naam dochter] heeft zich op 5 maart 2019 ziekgemeld wegens een overbelaste pees in haar arm.
2.8
De e-mail van Stroop Beheer aan [naam dochter] van 6 maart 2019 luidt als volgt:
(…) “Vervelend dat je zo’n last hebt van je pols
Vanmiddag is er overleg geweest met de Arbo arts en deze wil dat je volgende week donderdag op gesprek komt. Je kan je om 09:30 melden op de Ketelweg 63F in Papendrecht.
Daarnaast heeft de Arbo arts aangegeven dat je aangepaste werkzaamheden kan verrichten met 1 hand om zo je andere pols te ontlasten. Eventueel kan je een mitella om.
Je kan kiezen uit 2 opties.
1. Je komt de normale werkdagen werken bij [horecagelegenheid] en doet daar aangepast werk. Je kan gasten ontvangen in het restaurant en bij de counter lichte werkzaamheden doen. Uiteraard houden we rekening met je pols.
2. Je komt 3 dagen per week bij het inpakcentrum in Papendrecht werken. Daar werken meerdere mensen met 1 hand en hier kan je ook aangepaste werkzaamheden doen.
Je bent overigens verplicht om aangepaste werkzaamheden te accepteren”. (…)
2.9
De e-mail van Stroop Beheer aan [naam dochter] van 7 maart 2019 luidt als volgt:
(…) “Zojuist wederom contact gezocht met onze Arbo dienst en onze huis jurist.. Deze staan allebei achter deze beslissing.
Bij lichamelijke klachten wordt ALTIJD gekeken naar vervangend werk, dit is zo geregeld in ons ziekte protocol.
Dit is overigens ook bekend bij het UWV, dus mocht u het niet geloven kunt u altijd het UWV contacten. Ze weten ook van de situatie af.
Mocht [naam dochter] haar ingeplande werkdagen niet komen dan zien wij dat als werkweigering en zal er automatisch ontslag volgen.
Wij gaan er vanuit dat [naam dochter] zich gewoon aan haar rooster houdt”. (…)
2.1
[naam dochter] heeft via haar gemachtigde op 13 maart 2019 aangegeven dat zij niet in staat is aangepaste werkzaamheden te verrichten.
2.11
Stroop Beheer heeft [naam dochter] per e-mail van 13 maart 2019 bij wijze van laatste kans opgeroepen zich op 19 maart 2019 te melden bij de locatie [horecagelegenheid] . Stroop Beheer heeft daarbij aangegeven dat [naam dochter] op staande voet zou worden ontslagen in het geval zij geen gehoor zou geven aan de oproep.
2.12
[naam dochter] heeft zich samen met haar moeder op 19 maart 2019 gemeld in [horecagelegenheid] . Tijdens het gesprek heeft Stroop Beheer aan [naam dochter] een vaststellingsovereenkomst overhandigd. [naam dochter] is (uiteindelijk) niet tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst overgegaan.
2.13
Stroop Beheer heeft [naam dochter] op 29 maart 2019 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
(…) “Geconstateerd is dat u zich, ondanks eerdere waarschuwingen, volledig onbereikbaar houdt voor ons als werkgever, dat u niet wenst mee te werken aan controle om uw arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen door de Arbo arts, dat u niet wenst mee te werken aan reïntegratie, dat u zich niet beschikbaar houdt voor het verrichten van aangepast werk indien (voor zover sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de ogen van de Arbo arts). Uw handelen is voor ons volstrekt onacceptabel en levert een dringende reden op voor ontslag. Van ons mag niet worden verwacht dat wij de arbeidsovereenkomst laten voortduren. Hier houdt het voor ons op. Wij hebben u daarom met ingang van vandaag op staande voet ontslagen.
Het bovengenoemde incident levert zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang met eerdere gedragingen zoals ik hierboven heb weergegeven, een dringende reden op voor ontslag. Wij hebben u inmiddels zo vaak gewaarschuwd, maar u trekt zich daar niets helaas van aan. Bij de afweging van alle omstandigheden, is rekening gehouden met uw persoonlijke omstandigheden. U bent voldoende in de gelegenheid gesteld uw kant van het verhaal te vertellen en mee te werken. Het is uw eigen keuze dat u dat heeft nagelaten”. (…)

3.Het geschil

3.1
[naam dochter] heeft verzocht te verklaren voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Stroop Beheer op 29 maart 2019 onregelmatig is gegeven en Stroop Beheer te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 303,13 bruto aan schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, een bedrag van € 1.854,78 bruto aan billijke vergoeding en een bedrag van € 683,00 netto ter zake van naheffing, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van Stroop Beheer in de kosten van het geding.
3.2
[naam dochter] heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
[naam dochter] meent dat geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Nadat [naam dochter] zich op 5 maart 2019 heeft ziekgemeld is zij door Stroop Beheer onder enorme druk gezet vervangende werkzaamheden te verrichten, terwijl door haar huisarts fysiotherapie en rust is voorgeschreven. Er is nimmer contact geweest tussen [naam dochter] en de arbodienst. Op het moment dat [naam dochter] heeft geweigerd mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg volgde prompt een ontslag op staande voet. Het ontslag is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Stroop Beheer. [naam dochter] stelt zich op het standpunt dat Stroop Beheer zich door haar handelwijze een zeer slechte werkgever heeft getoond.
3.3
[naam dochter] acht een terugkeer naar Stroop Beheer niet meer mogelijk, gezien de wijze waarop Stroop Beheer zich heeft misdragen. [naam dochter] berust dan ook in het ontslag en maakt aanspraak op een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Nu Stroop Beheer voorts zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd is [naam dochter] niet gehouden de studiekosten terug te betalen.
3.4
Het verweer van Stroop Beheer strekt tot afwijzing van het verzoek en (primair) tot het verklaren voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden rechtmatig is gegeven en te bepalen dat [naam dochter] geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW en de billijke vergoeding. Subsidiair, voor zover sprake mocht zijn van een onregelmatige opzegging, verzoekt Stroop Beheer de schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW te matigen en te bepalen dat [naam dochter] geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding, dan wel dan deze te matigen.
Bij wijze van tegenverzoek verzoekt Stroop Beheer zowel primair als subsidiair te bepalen dat [naam dochter] gehouden is de door haar gemaakte studiekosten ten bedrage van € 700,00 te vergoeden.
3.5
Stroop Beheer heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Stroop Beheer heeft [naam dochter] op terechte gronden op staande voet ontslagen. Stroop Beheer heeft [naam dochter] na haar ziekmelding conform het advies van de bedrijfsarts verzocht aangepaste werkzaamheden te verrichten. Gezien de klachten van [naam dochter] kon de bedrijfsarts een advies uitbrengen over de aangepaste werkzaamheden zonder [naam dochter] te hebben gezien of te hebben gesproken. [naam dochter] weigerde aan de verzoeken van Stroop Beheer gehoor te geven en aangepaste werkzaamheden te verrichten en is niet op de afspraak van de huisarts verschenen. [naam dochter] heeft zich ondanks gesprekken en instructies niet gehouden aan eerdere waarschuwingen, bleef volledig onbereikbaar voor Stroop Beheer en heeft niet willen meewerken aan controle op haar arbeidsongeschiktheid en aan
re-integratie. Stroop Beheer heeft [naam dochter] uitdrukkelijk gewezen op de gevolgen van haar handelen en heeft expliciet in de e-mail van 13 maart 2019 aangegeven dat een ontslag op staande voet zou volgen als [naam dochter] niet op het werk zou verschijnen. Uiteindelijk kon van Stroop Beheer niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.6
Stroop Beheer betwist dat sprake is van slecht werkgeverschap. Evenmin is sprake
van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Stroop Beheer, nu immers juist sprake
is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [naam dochter] . Stroop Beheer heeft [naam dochter] enkel gewezen op haar verplichtingen en heeft haar verzocht hier gevolg aan te geven.
Dit heeft [naam dochter] ten onrechte nagelaten. Het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding dient te worden afgewezen.
3.7
Op grond van het studiekostenbeding dient [naam dochter] conform van artikel 21 van de arbeidsovereenkomst de door Stroop Beheer gemaakte studiekosten tot een bedrag van
€ 700,00 terug te betalen.
3.8
De overige stellingen van partijen worden - voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang - bij de beoordeling betrokken.

4.De beoordeling

in het verzoek 7:681 BW
4.1
[naam dochter] heeft berust in het ontslag en daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd op 29 maart 2019.
4.2
Op grond van artikel 7:681 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan haar ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De kern van het geschil betreft derhalve de vraag of Stroop Beheer [naam dochter] op goede gronden op staande voet heeft mogen ontslaan op 29 maart 2019.
4.3
In artikel 7:671 lid 1 sub c juncto artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen vanwege een dringende reden. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of
sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Gegeven die maatstaf wordt als volgt overwogen.
4.4
Stroop Beheer heeft - kort gezegd - aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [naam dochter] zich na haar ziekmelding van 5 maart 2019 ondanks eerdere waarschuwingen volledig onbereikbaar zou hebben gehouden, niet mee wenste te werken aan controle om de arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen en niet mee wenste te werken aan re-integratie en zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van aangepast werk.
4.5
Ten aanzien van de ontslagbrief van 29 maart 2019, waarin de aan [naam dochter] verweten gedragingen zijn opgenomen, constateert de kantonrechter dat de inhoud daarvan op enkele punten op zijn minst onduidelijk, dan wel ronduit onjuist is. Vaststaat dat Stroop Beheer na de ziekmelding van [naam dochter] op 5 maart 2019 direct de volgende dag per e-mail aan [naam dochter] heeft laten weten dat [naam dochter] aangepaste werkzaamheden kan verrichten met één hand om de andere pols te ontlasten, eventueel met een mitella om. Stroop Beheer dient als werkgeefster in het geval van een zieke werknemer de ziekmelding te accepteren en dient een arbodienst of bedrijfsarts in te schakelen. Een werknemer heeft immers recht op ziekteverzuimbegeleiding door een professionele bedrijfsarts of arbodienst. Alleen een bedrijfsarts is op dit gebied deskundig en kan bepalen of een zieke werknemer (tijdelijk) arbeidsongeschikt is en kan beoordelen in hoeverre een werknemer wegens ziekte tot het verrichten van arbeid in staat is. Stroop Beheer mag en kan als werkgeefster dit niet zelf beoordelen. Voor zover al mag worden aangenomen dat Stroop Beheer daadwerkelijk overleg heeft gevoerd met haar Arbo arts, staat vast dat deze [naam dochter] niet heeft gezien en
al helemaal niet heeft gesproken. [naam dochter] was op 6 maart 2019 nog ziek en een zieke werkneemster hoeft zonder advies van de bedrijfsarts niet op het werk te verschijnen. [naam dochter] was naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet gehouden de door Stroop Beheer voorgestelde werkzaamheden te verrichten, terwijl zij nog niet was gezien door de bedrijfsarts. [naam dochter] was alleszins gerechtigd het advies van de bedrijfsarts af te wachten. Dat volgens Stroop Beheer het zo in haar ziekteprotocol is geregeld dat bij lichamelijke klachten “ALTIJD” wordt gekeken naar vervangend werk, zoals door haar geschreven in de e-mail van 7 maart 2019, maakt dit niet anders. Het innemen van een dergelijk standpunt doet de indruk ontstaat dat Stroop Beheer niet wilde openstaan voor de ziekmelding van [naam dochter] . Door Stroop Beheer is bovendien in de e-mail van 7 maart 2019 opgenomen dat het UWV op de hoogte was van de situatie, hetgeen overigens op geen enkele wijze is gebleken, en dat [naam dochter] contact met het UWV kon opnemen als zij dat niet geloofde.
Het ogenschijnlijk uitoefenen van een dergelijk pressiemiddel getuigt niet van goed werkgeverschap.
4.6
Dat [naam dochter] zich tijdens haar ziekte onbereikbaar voor Stroop Beheer zou hebben gehouden, hetgeen kennelijk voor Stroop Beheer ook een belangrijk punt was, is onvoldoende gebleken. Door Stroop Beheer zijn daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Het feit dat de gemachtigde van [naam dochter] per brief van 13 maart 2019 en per e-mail van 29 maart 2019 heeft gereageerd op de e-mails van Stroop Beheer en het feit dat [naam dochter] samen met haar moeder op het gesprek van 19 maart 2019 is verschenen wijst juist in een andere richting. [naam dochter] heeft bovendien de inhoud en de ontvangst van de door Stroop Beheer overgelegde schriftelijke waarschuwingen, voor zover daar al uit kan worden opgemaakt dat zij zich onbereikbaar zou hebben gehouden, betwist en Stroop Beheer heeft de relevantie daarvan verder niet concreet onderbouwd. Ook op dit punt ontbreken (onderbouwde) stellingen van Stroop Beheer.
4.7
Ter zitting is door de moeder van [naam dochter] nog nader toegelicht dat zij de eerste afspraak met de bedrijfsarts telefonisch heeft afgezegd, omdat zij [naam dochter] op de geplande datum niet kon begeleiden, terwijl dit voor haar als mentor en bewindvoerder noodzakelijk was. Een dag voor de afspraak kreeg zij vervolgens telefonisch van de bedrijfsarts te horen dat [naam dochter] niet meer hoefde te komen. Stroop Beheer heeft deze gang van zaken niet weersproken, anders dan haar stelling dat het haar niet bekend was dat deze afspraak bij de bedrijfsarts was afgezegd. Ook de door Stroop Beheer genoemde onbereikbaarheid van [naam dochter] tijdens haar ziekte kan derhalve niet als een dringende reden worden aangemerkt, nog daargelaten dat Stroop Beheer voor een minder vergaande sanctie had kunnen kiezen.
Nu niet is gebleken dat Stroop Beheer [naam dochter] op andere wijze heeft opgeroepen bij de bedrijfsarts te verschijnen, is daarmee ook geen sprake van een situatie waarin [naam dochter] heeft geweigerd mee te werken aan controles om haar arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen. Stroop Beheer heeft zelf niet voortvarend gehandeld en heeft nagelaten concrete stappen te ondernemen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om daaraan slechts de in artikel 7:629 BW lid 6 opgenomen loonsanctie te verbinden. De enkele weigering van een werknemer om de door de werkgever vastgestelde redelijke voorschriften omtrent controle bij ziekteverzuim na te leven levert in beginsel niet een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW op, maar dit sluit niet uit dat de niet-naleving van de bedoelde voorschriften gepaard kan gaan met andere feiten en omstandigheden die wél het oordeel wettigen dat een zodanige dringende reden aanwezig is (zie Hoge Raad 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549, Vixia/Gerrits). Daarvan is echter niet gebleken.
4.8
Evenmin kan er sprake van zijn geweest dat [naam dochter] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden en dat zij heeft geweigerd mee te werken aan haar re-integratie. Een dergelijke situatie was, gelet op het voorgaande, immers nog niet aan de orde en een dergelijke schending kan evenmin een dringende reden voor een ontslag op staande voet zijn. Daarbij is van belang dat in een dergelijk geval de wet in een (lichtere) sanctie voorziet en de werkgever op grond van artikel 7:629 lid 3 BW de loonbetaling kan staken.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet in zoverre een te zware sanctie is geweest en dat [naam dochter] niet een zo ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit een ontslag op staande voet - met alle verstrekkende gevolgen die dit voor [naam dochter] heeft - kan rechtvaardigen. Stroop Beheer dient bij het nemen van de zwaarste sanctie in het arbeidsrecht alle belangen in ogenschouw te nemen, ook die van [naam dochter] . In de gegeven omstandigheden kan niet worden ingezien dat van Stroop Beheer niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Nu geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW was Stroop Beheer dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [naam dochter] onverwijld op te zeggen, zoals bedoeld in artikel 7:677 BW.
verklaring voor recht
4.1
De verzochte verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van Stroop Beheer op 29 maart 2019 onregelmatig is gegeven is toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
vergoeding artikel 7:672 lid 10 BW
4.11
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vaststaat dat Stroop Beheer de arbeidsovereenkomst met [naam dochter] onverwijld heeft opgezegd en dat zij daartoe niet bevoegd was. Daarmee heeft Stroop Beheer onregelmatig opgezegd. Door Stroop Beheer is niet weersproken dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand had kunnen worden opgezegd en dat de hoogte van de vergoeding € 303,13 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag bedraagt. Deze vergoeding is dan ook toewijsbaar. Voor (verdere) matiging, zoals door Stroop Beheer is verzocht, bestaat in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding.
billijke vergoeding
4.12
[naam dochter] maakt aanspraak op een billijke vergoeding. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist. In een geval als bedoeld in dat artikel is reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, is het verzoek van [naam dochter] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar.
4.13
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie Hoge Raad 30 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:
1187, New Hairstyle en Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878, Zinzia).
Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen punitief karakter, maar met een billijke vergoeding kan wel worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen en deze kan als middel dienen om werkgever er op te wijzen dat gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen.
4.14
In aansluiting op het voorgaande neemt de kantonrechter de volgende omstandigheden in aanmerking bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Stroop Beheer heeft niet, dan wel op onjuiste wijze, invulling gegeven aan de arbeidsongeschiktheid van [naam dochter] en de op haar rustende re-integratieverplichtingen. Met [naam dochter] is de kantonrechter van oordeel dat de wijze waarop Stroop Beheer met haar is omgegaan niet getuigt van goed werkgeverschap, te meer omdat Stroop Beheer een scholingsbedrijf is voor werknemers met een beperking en/of afstand tot de arbeidsmarkt. Door haar handelwijze heeft Stroop Beheer de terugkeer van [naam dochter] bovendien feitelijk onmogelijk gemaakt.
4.15
Enerzijds is het redengevend dat Stroop Beheer zich als een slecht werkgeefster heeft gedragen en [naam dochter] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, maar anderzijds is het niet reëel te achten dat de arbeidsovereenkomst tot in lengte van dagen zou hebben geduurd, nu sprake is van een contract voor bepaalde duur tot en met 30 november 2019. Welke kansen [naam dochter] op de arbeidsmarkt heeft is niet geheel duidelijk worden. [naam dochter] heeft wel bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht dat zij nog geen nieuwe baan heeft gevonden en dat zij nog tot eind juli 2019 naast haar Wajong-uitkering een (beperkte)
WW-uitkering zal ontvangen. Dit leidt ertoe dat [naam dochter] geconfronteerd zal worden met een (tijdelijke) inkomensdaling, omdat denkbaar is dat zij niet aansluitend een nieuwe werkkring zal vinden. Zoals hiervoor is gebleken heeft [naam dochter] recht op een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin [naam dochter] zich thans bevindt wordt ook deze vergoeding betrokken. Compensatie van het loon vindt daarmee - zij het beperkt - al gedeeltelijk plaats. Ook dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat [naam dochter] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding, gelet op de korte duur van haar dienstverband. Gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan [naam dochter] een billijke vergoeding van € 1.500,00 bruto zal worden toegekend. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere of lagere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken.
naheffing
4.16
Het gedeelte van het verzoek dat betrekking heeft op de naheffing van de Belastingdienst is door [naam dochter] ter zitting ingetrokken en behoeft daarom geen nadere bespreking en beoordeling meer.
wettelijke rente
4.17
De wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging is toewijsbaar conform het verzochte, zoals de kantonrechter dat begrijpt vanaf 9 mei 2019. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na datum van deze beschikking.
het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.18
Stroop Beheer heeft op grond van artikel 21 van de arbeidsovereenkomst aanspraak gemaakt op vergoeding van een bedrag van € 700,00 aan studiekosten ter zake van de met het Da Vinci College gesloten onderwijsovereenkomst. Zij heeft daartoe verwezen naar de facturen van 21 januari 2019 en 1 april 2019. De kantonrechter volgt Stroop Beheer niet in haar standpunt dat [naam dochter] deze kosten verschuldigd is geworden. Artikel 21 bepaalt immers dat een terugbetalingsverplichting aan de orde komt indien de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werknemer. Daarmee is in artikel 21 limitatief omschreven in welke situatie de opleidingskosten dienen te worden terugbetaald. De situatie die zich hier voordoet, namelijk een ontslag op staande voet, kan daarmee niet gelijk gesteld worden. Bij gebrek aan deugdelijke grondslag dient het verzoek van Stroop Beheer dan ook te worden afgewezen.
in alle verzoeken
4.19
De proceskosten komen voor rekening van Stroop Beheer, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Gelet op de samenhang van de verzoeken en de aan [naam dochter] verleende toevoeging worden deze kosten toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
5. De beslissing
de kantonrechter:
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
verklaart voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Stroop Beheer op 29 maart 2019 onregelmatig is gegeven;
veroordeelt Stroop Beheer tot betaling aan [verzoekers] van een bedrag van € 303,13 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag aan schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Stroop Beheer tot betaling aan [verzoekers] van een bedrag van € 1.500,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
in het tegenverzoek
wijst af het verzoek van Stroop Beheer;
in beide verzoeken
veroordeelt Stroop Beheer in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekers] vastgesteld op € 81,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829