ECLI:NL:RBROT:2019:6034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/6335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie op basis van twijfel aan identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de burgemeester van Rotterdam om eiser het Nederlanderschap te verlenen door optie. Eiser, geboren in Marokko, had op 18 december 2017 een optieverklaring afgelegd, maar de burgemeester weigerde deze te bevestigen op basis van twijfels over de identiteit van eiser, veroorzaakt door een discrepantie tussen de geboortedatum in zijn Marokkaanse paspoort en de in de basisregistratie personen (brp) geregistreerde geboortedatum. Eiser had eerder geprobeerd zijn geboortedatum te wijzigen in de gemeentelijke basisadministratie, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de formele bezwaren van de burgemeester, er geen twijfel bestond aan de identiteit van eiser. De rechtbank benadrukte dat de materiële juistheid van de gegevens voorop staat en dat in dit uitzonderlijke geval de brp-toets niet zwaarder weegt dan de vastgestelde identiteit van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester, verklaarde het beroep gegrond en droeg de burgemeester op om de verkrijging van het Nederlanderschap aan eiser te bevestigen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.C. de Jong,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. P.A.M. Badal en mr. A.T. Kasiemkhan.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verkrijgen van het Nederlanderschap door optie aan eiser geweigerd.
Bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren in Marokko en in 1970 naar Nederland gekomen. Bij aankomst is op grond van eisers Marokkaanse paspoort in de Nederlandse bevolkingsadministratie als eisers geboortejaar [geboortejaar 1] opgenomen.
In 1976 is eisers geboortejaar in de bevolkingsadministratie gewijzigd in [geboortejaar 2] . Aan deze wijziging liggen enkele door eiser overgelegde documenten ten grondslag, waaronder een in 1970 in Marokko opgemaakte geboorteakte.
Bij vonnis van het gerechtshof te Agadir, Marokko, van 17 november 2009 heeft eiser het in zijn Marokkaanse geboorteakte vermelde geboortejaar laten wijzigen in [geboortejaar 1] . Deze wijziging heeft feitelijk vorm gekregen doordat op de geboorteakte, waarin oorspronkelijk [geboortejaar 2] als geboortejaar staat vermeld, in de marge het jaar [geboortejaar 1] is bijgeschreven. De reden voor deze wijziging is volgens eiser dat in de geboorteakte uit 1970 ten onrechte [geboortejaar 2] als geboortejaar stond vermeld doordat zijn analfabete vader daarvoor onwetend had getekend.
2. Eiser heeft in 2011 het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verzocht zijn in de gemeentelijke basisadministratie (gba) geregistreerde geboortejaar te wijzigen in [geboortejaar 1] . Eiser heeft aan dat verzoek de bij vonnis van 2009 gewijzigde geboorteakte ten grondslag gelegd.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft het college eisers wijzigingsverzoek afgewezen omdat het betreffende vonnis volgens het college niet is gebaseerd op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens. Volgens het college verzet de Nederlandse openbare orde zich tegen wijziging van het geregistreerde geboortejaar op basis van dat vonnis. Bij besluit op bezwaar van 31 januari 2012 heeft het college deze afwijzing gehandhaafd. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 19 juli 2012 ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 28 augustus 2013 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2013:902).
3. Eiser heeft op 18 december 2017 een optieverklaring afgelegd op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Bij het afleggen van deze verklaring heeft eiser een Marokkaans paspoort verstrekt waarin als geboortejaar [geboortejaar 1] staat vermeld.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bevestiging van deze optieverklaring geweigerd omdat het op het verstrekte paspoort en op de eerder door eiser verstrekte geboorteakte vermelde geboortejaar afwijkt van de in de basisregistratie personen (brp) geregistreerde geboortedatum. Hierdoor bestaat volgens verweerder twijfel aan eisers identiteit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwaaradviescommissie van 4 oktober 2018, het primaire besluit gehandhaafd.
4. De rechtbank heeft de bepalingen die voor de beoordeling van deze zaak in het bijzonder van belang zijn, opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Volgens de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC8553), vormt de geboortedatum één van de elementen van de identiteit van een persoon, zodat twijfel aan de geboortedatum van een persoon met zich brengt dat twijfel bestaat aan zijn gestelde identiteit.
5.2
Verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij – los van de juridische aspecten – gelet op de onder 1 weergegeven omstandigheden niet twijfelt aan eisers identiteit. Volgens verweerder laten het wettelijk kader en de onder 5.1 genoemde rechtspraak van de Afdeling echter niet toe dat hij eiser het Nederlanderschap verleent. De formele toets die verweerder op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (het Besluit) dient uit te voeren (de brp-toets), weegt volgens verweerder zwaarder dan de materiële beoordeling van de juistheid van eisers identiteit. Daarnaast biedt volgens verweerder de onder 2 genoemde uitspraak van de Afdeling geen ruimte om in deze zaak eiser op grond van een ander geboortejaar het Nederlanderschap te verlenen.
5.3
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat hij om formele redenen eiser niet het Nederlanderschap kan verlenen. Het doel van de brp-toets is te onderzoeken of de verstrekte gegevens juist zijn. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de materiële juistheid van de gegevens vooropstaat. In verreweg de meeste gevallen zal de materiële (on)juistheid van de verstrekte gegevens blijken uit de brp-toets. In dit uitzonderlijke geval bestaat echter, ondanks een geconstateerd verschil tussen de met het paspoort verstrekte en de in de brp geregistreerde persoonsgegevens, geen twijfel aan de juistheid van eisers identiteit. Daarmee bestaat ook geen twijfel aan de juistheid van de door hem verstrekte persoonsgegevens. Gelet op het doel van de brp-toets dient naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de beoordeling van de materiële juistheid van de verstrekte persoonsgegevens zwaarder te wegen dan de uitkomst van de brp-toets. De rechtbank is het daarnaast met eiser eens dat er geen rechtsregel is die maakt dat verweerder eiser in dit uitzonderlijke geval het Nederlanderschap moet onthouden.
5.4
Daar komt bij dat in eisers geboorteakte zowel [geboortejaar 1] als [geboortejaar 2] als zijn geboortejaar staat vermeld. De Marokkaanse autoriteiten gaan na het onder 1 genoemde vonnis uit van het in deze akte bijgeschreven geboortejaar [geboortejaar 1] . De Nederlandse autoriteiten gaan op grond van dezelfde geboorteakte uit van het oorspronkelijk daarin vermelde geboortejaar [geboortejaar 2] . De onder 2 beschreven procedure van eiser heeft hierin geen verandering gebracht omdat het Marokkaanse vonnis in die procedure niet betrouwbaar werd geacht. Nu in eisers geboorteakte als geboortejaar (ook) [geboortejaar 2] staat vermeld, de Nederlandse autoriteiten van de juistheid van dat geboortejaar uitgaan en dit geboortejaar overeenkomt met het in de brp vermelde geboortejaar, bestaat in zoverre geen verschil tussen de verstrekte en de geregistreerde persoonsgegevens. Dit maakt verweerder ook om deze reden ten onrechte eiser het Nederlanderschap heeft geweigerd.
5.5
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 genoemde uitspraak van de Afdeling in eisers gba-procedure er niet aan in de weg staat om eiser in deze zaak het Nederlanderschap toe te kennen, nu het toetsingskader in die procedure verschilt van het toetsingskader in deze zaak. Overigens staat het verweerder vrij bij verlening van het Nederlanderschap aan eiser vast te houden aan zijn standpunt dat eiser in [geboortejaar 2] is geboren, zodat verlening van het Nederlanderschap aan eiser ook in zoverre niet onverenigbaar is met de uitkomst van de onder 2 beschreven procedure.
5.6
Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte eiser de verkrijging van het Nederlanderschap door optie heeft geweigerd.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 6, derde lid, van de RWN. Nu de rechtbank niet is gebleken van andere gronden op basis waarvan de bevestiging van eisers optieverklaring kan worden geweigerd, ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en verweerder opdragen de verkrijging van het Nederlanderschap aan eiser te bevestigen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit, draagt verweerder op de verkrijging van het Nederlanderschap aan eiser te bevestigen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juli 2019.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verkrijgt, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring, door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de RWN beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (het Besluit) verstrekt de optant bij het afleggen van een optieverklaring betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Op grond van artikel 6, vijfde lid, van het Besluit kan de autoriteit die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangen dat de optant de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit toetst de burgemeester, nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, de door de optant verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen.