ECLI:NL:RBROT:2019:5977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
10/095148-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit en voorbereidingshandelingen van heroïne met bewijswaardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bezit van bijna 2 kilo heroïne en voorbereidingshandelingen voor de verwerking en verkoop van deze drugs. Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte werd niet alleen een aanzienlijke hoeveelheid heroïne aangetroffen, maar ook een pers en een cilinder die gebruikt kunnen worden voor het verpakken van drugs. De verdachte verklaarde dat deze materialen voor zijn werk als automonteur waren, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van de aangetroffen heroïne, de pers en de cilinder duidde op een actieve rol van de verdachte in het drugscircuit. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de pers verbeurd verklaard, met een geschatte waarde van € 300,-. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een zware straf rechtvaardigden. De verdachte had geen eerdere veroordelingen, wat in zijn voordeel werd meegewogen, maar de rechtbank vond de ernst van de feiten zwaarder wegen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/095148-19
Datum uitspraak: 15 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.S.E. Maandag heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen niet bewezen kunnen worden verklaard. De verdachte had in zijn garage weliswaar een pers en een cilinder aanwezig, maar deze heeft hij in zijn bezit vanuit zijn hoedanigheid als automonteur. Met de pers en de cilinder kunnen bouten, wiellagers of dragers van rubbers uit hun houder worden gedrukt. De verdachte heeft meerdere maten van dergelijke cilinders thuis om zaken van verschillend formaat uit hun houder te drukken. Het is dan ook toevallig dat de verdachte beschikt over de maat waarin de aangetroffen pakketten drugs passen.
4.2.2.
Beoordeling
Bij de doorzoeking is een pers aangetroffen, die volgens de politie kan worden gebruikt om verdovende middelen in een bepaalde vorm te persen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het verpakken van harddrugs vaak gebruik wordt gemaakt van een pers en een mal. Ook een dergelijke mal is bij de verdachte aangetroffen. Deze mal komt overeen met de vorm van de twee bij de verdachte thuis aangetroffen drugspakketten.
De verdachte heeft over de aangetroffen pers en mal tegenover de politie geen verklaring afgelegd, ondanks dat hem hier tot drie keer toe naar gevraagd is. Pas tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij deze spullen gebruikt(e) voor zijn werkzaamheden als automonteur. Daarnaast is niet gebleken dat de politie andere formaten van een mal of cilinder bij de verdachte thuis, in zijn garage, heeft aangetroffen. Ook ter terechtzitting is de verdachte er niet in geslaagd om dit aan de hand van een (groot) aantal foto’s van de inhoud van zijn garage aannemelijk te maken. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte in deze omstandigheden, in het bijzonder ook het aantreffen van twee in de mal passende pakketten heroïne, niet aannemelijk en verwerpt het verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden te specifiek en te talrijk om toeval te zijn. De rechtbank neemt aan dat de aangetroffen pers, de mal en de heroïne zelf – in deze hoeveelheid en verpakt in twee pakketten – bestemd waren voor de handel in heroïne en dat de verdachte daar wetenschap van had en dit in elk geval moest vermoeden. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het begaan van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
4.2.3.
Conclusie
Dit betekent dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, voor zover het betreft feit 1. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit feit heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, voor zover het betreft feit 2. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 18 april 2019 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk aanwezig heeft gehad 1971,8 gram heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Capelle aan den IJssel
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, van een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden een pers en een mal en een hoeveelheid heroïne,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat
die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van het verwerken, bewerken, verkopen of afleveren van heroïne. Deze voorbereidingshandelingen duiden op een actieve rol van de verdachte in het drugscircuit. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogens- en geweldsdelicten. Dit dient dan ook te worden bestreden en bestraft.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat als gevolg van de aangetroffen drugs de burgemeester van Capelle aan den IJssel de woning van verdachte en zijn gezin heeft gesloten voor de duur van 12 maanden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.Verbeurdverklaring

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de pers die is gebruikt ten behoeve van het begaan van feit 2 verbeurd zal verklaren. Deze pers is niet in beslag genomen, waardoor conform artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt verzocht de waarde van de pers te schatten op € 300,-. De verdachte is vervolgens verplicht de pers uit te leveren of een geldbedrag van € 300,- te voldoen, te vervangen door 6 dagen hechtenis bij uitblijven van uitlevering of betaling.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte door het voorhanden hebben van de pers daarmee in het kader van de Opiumwet voorbereidingshandelingen heeft verricht. De pers is in de garage van de verdachte aangetroffen en behoort toe aan de verdachte. De vordering van de officier van justitie kan dan ook worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 34 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart, als bijkomende straf, de pers verbeurd en schat de waarde van deze pers op € 300,-, te vervangen door 6 dagen vervangende hechtenis bij niet uitleveren of vergoeden van deze waarde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. A. Hello en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van der Drift[jw.sys.1.griffier_strafzitting], griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1971,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Capelle aan den IJssel
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen een pers en/of een mal en/of een hoeveelheid heroïne,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat
dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);