ECLI:NL:RBROT:2019:5775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
10/810212-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank concludeerde dat er aanwijzingen waren dat er meerdere keren was geoogst, maar dat het aannemelijk was dat er in de periode van 1 september 2015 tot 28 februari 2017 in ieder geval één keer was geoogst. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd gebaseerd op deze enkele oogst, omdat niet kon worden vastgesteld hoe vaak de verdachte daadwerkelijk had geoogst. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 15.407,00.

De vordering van de officier van justitie, mr. E.J.V. Pols, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat niet bewezen kon worden dat er zeven keer was geoogst, en pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering of een nihilstelling. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de baten van de strafbare feiten en dat dit voordeel moest worden ontnomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde bij het vaststellen van het te betalen bedrag.

De beslissing van de rechtbank was gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de voorzitter en de jongste rechter waren buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810212-17
Datum uitspraak: 12 juli 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming) (mk)

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2019.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 juli 2019 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. E.J.V. Pols, strekt tot:
- het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op
€ 106.153,00, zijnde het gevorderde bedrag (€ 108.008,00) minus het bedrag dat aan Stedin is voldaan (€ 1.855,00);
- tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 106.153,00.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van 12 juli 2019 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • diefstal van elektriciteit.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de
veroordeelde zijn begaan.
STANDPUNT VERDEDIGING
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat er 7 keer is geoogst en bepleit de ontnemingsvordering af te wijzen danwel op nihil te stellen.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank heeft in het vonnis van 12 juli 2019 geconcludeerd dat –hoewel er aanwijzingen zijn dat er meerdere keren is geoogst en de hennepkwekerij dus al langer bestond- het aannemelijk is dat er in de periode van 1 september 2015 tot 28 februari 2017 in ieder geval één keer is geoogst. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd op één oogst, aangezien niet vastgesteld kan worden dat de verdachte doorlopend heeft geteeld en geoogst en ook niet hoe vaak de verdachte (in ieder geval) heeft geoogst.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op
€ 15.407,00.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BV9087, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.
Bij het bepalen van de hoogte van het voordeel neemt de rechtbank als uitgangspunt het gemiddelde van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst van periode 1 en 2, derhalve het gemiddelde van € 13.973,00 en € 17.372,00. Dat is afgerond een bedrag van € 15.672,00.
Aangezien de veroordeelde de schadenota van Stedin inmiddels volledig heeft voldaan, dienen de elektriciteitskosten als aftrekpost in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze kosten zijn berekend en bedragen € 265,00 per oogst.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel:
opbrengst € 15.672,00
- elektriciteitskosten € 265,00
--------------
wederrechtelijk verkregen voordeel € 15.407,00.
------
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 15.407,00 (zegge: vijftienduizendvierhonderdzeven euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 15.407,00 (zegge: vijftienduizendvierhonderdzeven euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Buizer, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.