ECLI:NL:RBROT:2019:5420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
574234 / HA RK 19-555
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek en niet-ontvankelijkheid in vervolgverzoeken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juni 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in twee bestuursrechtelijke procedures. De verzoeker had eerder verzocht om de gevoegde beroepen te zenden aan een ander gerecht en om uitstel van de zitting, maar dit verzoek werd afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen gegronde redenen had aangevoerd voor de wraking van de rechters, waaronder mr. E. Lunenberg, die de zaak behandelde. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek 2,5 uur voor de zitting ingediend, wat volgens de rechtbank het risico met zich meebracht dat de rechter niet tijdig op de hoogte was van het verzoek. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsrecht, gezien zijn eerdere verzoeken die telkens waren afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de wrakingsverzoeken van de verzoeker, gericht tegen de leden van de wrakingskamer, niet ontvankelijk waren en dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedures niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/574234 / HA RK 19-555
Beslissing van 21 juni 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. E. Lunenberg, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuursrecht;
mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn, J. van den Bos, M. Fiege, A.A. Kalk en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten,rechters in de rechtbank Rotterdam, wrakingskamer.

1.Het procesverloop en de processtukken

In twee bestuursrechtelijke procedures van verzoeker is partijen bij brieven van de griffier van 18 maart 2019 meegedeeld dat de beroepen door een enkelvoudige kamer worden behandeld op de zitting van 16 mei 2019 door mr. E. Lunenberg.
Die procedures dragen als kenmerk ROT 18/2343 en ROT 18/2345.
Bij brief van 12 mei 2019 heeft verzoeker verzocht de gevoegde beroepen door te zenden aan een ander gerecht en om uitstel van de zitting op de door hem in die brief genoemde gronden.
Bij brief van 13 mei 2019 heeft de griffier verzoeker meegedeeld dat uitstel alleen wordt verleend in uitzonderlijke omstandigheden en dat de redenen die verzoeker heeft aangedragen, niet vallen onder dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
Bij brief van 15 mei 2019 heeft verzoeker de wraking van mr. Lunenberg in voornoemde procedures verzocht.
Aan de wrakingskamer zijn ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven procedures.
Verzoeker alsmede mr. Lunenberg en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Mr. Lunenberg is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 mei 2019.
In reactie hierop heeft verzoeker bij brief van 27 mei 2019 opnieuw de wraking van mr. Lunenberg verzocht. De wrakingskamer beschouwt dit wrakingsverzoek als aanvulling op het wrakingsverzoek van 15 mei 2019 en zal beide verzoeken als één verzoek in behandeling nemen.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft verzoeker de wraking van de leden van de wrakingskamer, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, mr. drs. J. van den Bos en mr. M Fiege, verzocht.
Bij brief van 27 mei 2019 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer verzoeker meegedeeld dat niet mr. Weerdesteijn in de wrakingskamer zitting zal nemen, maar mr. drs. E. van Schouten. Bij brief van 29 mei 2019 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer verzoeker bericht dat niet mr. drs. E. van Schouten in de wrakingskamer zitting zal nemen, maar mr. A.A. Kalk.
Bij brief van 3 juni 2019 heeft verzoeker opnieuw de wraking van mr. drs. J. van den Bos en mr. M. Fiege verzocht.
Bij brief van 5 juni 2019 heeft verzoeker de wraking van mr. A.A. Kalk verzocht.
Bij brief van 6 juni 2019 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer verzoeker meegedeeld dat niet mr. Fiege in de wrakingskamer zitting zal nemen, maar mr. P. de Bruin. Bij tweede brief van 6 juni 2019 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer verzoeker meegedeeld dat niet mr. P. de Bruin in de wrakingskamer zitting zal nemen, maar mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.
Bij brief van 6 juni 2019 heeft verzoeker de wraking van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten verzocht.
Ter zitting van de wrakingskamer van 7 juni 2019 is niemand verschenen.
2. De ontvankelijkheid van de verzoeken gericht tegen mrs. Weerdesteijn en Fiege
2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt.
Mrs. Weerdesteijn en Fiege hebben geen zitting genomen in de wrakingskamer en hebben dientengevolge de zaak van verzoeker niet behandeld. Gelet hierop is verzoeker niet-ontvankelijk in de wrakingsverzoeken van 24 mei 2019 en 3 juni 2019, voor zover die zijn gericht tegen mr. Weerdesteijn en mr. Fiege.
3. De wrakingsverzoeken, gericht tegen mrs. Kalk, Hofmeijer-Rutten en Van den Bos, leden van de wrakingskamer
3.1
Ter adstructie van de wrakingsverzoeken jegens de leden van de wrakingskamer heeft verzoeker – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Wrakingsverzoek van 24 mei 2019 jegens mr. drs. Van den Bos
3.1.1
Verzoeker heeft verwezen naar twee eerdere wrakingsverzoeken die hij heeft gedaan in andere procedures. In die procedures hebben beide rechters zich, in reactie op de respectievelijke wrakingsverzoeken, op het standpunt gesteld dat zij pas na afloop van de zitting kennis hebben genomen van het wrakingsverzoek. Ook in het onderhavige verzoek is deze situatie aan de orde. Mr. Lunenberg heeft in een schriftelijke reactie te kennen gegeven pas na afloop van de zitting op de hoogte te zijn gesteld van het wrakingsverzoek van verzoeker van 16 mei 2019. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de wrakingskamer mr. Lunenberg kennelijk opzettelijk te laat heeft ingelicht over het wrakingsverzoek en daarmee samenspant met de gewraakte rechter om verzoeker monddood te maken.
Wrakingsverzoek van 3 juni 2019 jegens mr. drs. Van den Bos
3.1.2
Op 27 mei 2019 is door de algemeen secretaris van de wrakingskamer aan verzoeker bericht dat zijn wrakingsverzoek van 24 mei 2019 behandeld zal worden op de zitting van 7 juni 2019. Dat houdt in dat mr. Van den Bos van plan is over een wrakingsverzoek jegens hemzelf te oordelen. Het is evident dat een rechter geen uitspraak mag doen over zichzelf, waardoor mr. drs. Van den Bos de schijn op zich heeft geladen partijdig te zijn.
Wrakingsverzoek van 5 juni 2019 jegens mr. Kalk
3.1.3
Verzoeker heeft bij brieven van 24 mei 2019 en 3 juni 2019 aangevoerd dat mr. drs. Van den Bos en mr. Fiege partijdig zijn. Nu mr. Kalk met deze rechters zitting neemt in de wrakingskamer, leidt dat tot de conclusie dat ook mr. Kalk partijdig is.
Wrakingsverzoek van 6 juni 2019 jegens mr. Hofmeijer-Rutten
3.1.4
Verzoeker heeft bij brieven van 24 mei 2019, 3 juni 2019 en 5 juni 2019 aangevoerd dat mr. drs. Van den Bos en mr. Kalk partijdig zijn. Nu mr. Hofmeijer-Rutten met deze rechters zitting neemt in de wrakingskamer, leidt dat tot de conclusie dat ook mr. Hofmeijer-Rutten partijdig is.
4. Beoordeling van de wrakingsverzoeken, gericht tegen de leden van de wrakingskamer
Wrakingsverzoeken van 24 mei 2019 en 3 juni 2019 jegens mr. drs. Van den Bos
4.1.1
Onder bepaalde omstandigheden kan een wrakingskamer een verzoek tot wraking van een
of meer van haar leden buiten behandeling laten zonder dat de zaak in handen van een
andere wrakingskamer wordt gesteld. Dat is het geval wanneer evident misbruik van recht
wordt gemaakt. De wrakingskamer wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van
25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). De wrakingskamer is van oordeel dat van
deze situatie sprake is.
De in het wrakingsverzoek van 24 mei 2019 aangevoerde omstandigheden vinden hun oorsprong in wrakingsprocedures die in het verleden hebben plaatsgevonden. Verzoeker is van mening dat de betrokken (wrakings)rechters in die procedures collectief tegen hem hebben samengespannen en leidt daaruit, bij wijze van ketenredenering, af dat de rechtbank ook in de onderhavige procedure tegen hem samenspant. In het wrakingsverzoek van 3 juni 2019 zijn geen nieuwe omstandigheden aangevoerd. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker op deze wijze lichtvaardig gebruik maakt van de wrakingsprocedure en misbruik maakt van het wrakingsrecht. De wrakingsverzoeken van 24 mei 2019 en 3 juni 2019 jegens mr. drs. Van den Bos zullen daarom buiten behandeling worden gelaten.
4.1.2
Daarbij tekent de wrakingskamer aan, dat het bericht dat het wrakingsverzoek zal worden behandeld op 7 juni 2019 niet meer is dan een feitelijke mededeling is waarmee niet vooruit gelopen wordt op de wijze van afdoening. Behandeling ter zitting maakt het mogelijk dat de verzoeker zijn gronden nader toelicht, op basis waarvan de wrakingskamer zou (hebben) kunnen besluiten niet zelf het verzoek tegen een van haar leden te behandelen, maar de behandeling van de zaak aan een andere kamer over te laten.
Wrakingsverzoeken van 5 juni 2019 jegens mr. Kalk en van 6 juni 2019 jegens mr. Hofmeijer-Rutten
4.2
Geconstateerd wordt dat hetgeen verzoeker in deze verzoeken heeft aangevoerd niet ziet op handelen of uitlatingen van de rechters persoonlijk. Het zijn argumenten die gelden tegenover elk lid van een samen te stellen wrakingskamer. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat ook hier sprake is van misbruik van het wrakingsrecht. De overweging onder 4.1.2 geldt ook hier.
Ook deze wrakingsverzoeken zullen daarom buiten behandeling worden gelaten.

5.De verzoeken, gericht tegen mr. Lunenberg en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Het wrakingsverzoek van 15 mei 2019
5.1.1
Verzoeker heeft op 12 mei 2019 verzocht om de gevoegde beroepen met kenmerk ROT 18/2343 en ROT 18/2345 door te zenden aan een ander gerecht en om uitstel van de zitting van 16 mei 2019. De afwijzing van dat verzoek is door mr. Lunenberg onvoldoende gemotiveerd, zo stelt verzoeker.
Het wrakingsverzoek van 27 mei 2019
5.1.2
Mr. Lunenberg heeft gesteld dat zij pas na afloop van de zitting op 16 mei 2019 kennis heeft genomen van het wrakingsverzoek van 15 mei 2019. Dat kan niet juist zijn. Het wrakingsverzoek is op 16 mei 2019 om 10.30 uur aan de wrakingskamer gestuurd en om 10.33 uur per digitaal loket aan de rechter zelf gestuurd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Op het moment van het aanhoudingsverzoek stond vast dat er een zitting zou plaatsvinden, omdat verzoeker geen toestemming had verleend voor het achterwege laten van de zitting. Een zitting is bij uitstek geschikt om over door verzoeker opgeworpen vragen van gedachten te wisselen. Hierbij kan dan ook hoor en wederhoor plaatsvinden.
De zitting van 16 mei 2019 is om 13.00 uur aangevangen. De rechter heeft om 13.45 uur kennis genomen van het wrakingsverzoek, dat om 13.40 uur door de griffier van de wrakingskamer per e-mail aan haar was toegezonden.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Daarover heeft verzoeker immers niets concreets gesteld.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat deze vrees niet gerechtvaardigd is en overweegt daartoe als volgt.
Een zitting is bij uitstek de gelegenheid voor het plegen van hoor en wederhoor. Uitgangspunt is dan ook dat een zaak waartoe, in voorkomende gevallen, ook een verzoek om verwijzing behoort ter zitting wordt besproken. Met de beslissing om de zitting doorgang te laten vinden heeft de rechter geen enkel blijk van vooringenomenheid gegeven, noch is de rechter vooruitgelopen op een beslissing op dat verzoek.
3.5
Mr. Lunenberg heeft gesteld dat zij pas ná de zitting van 16 mei 2019 kennis heeft genomen van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek 2,5 uur vóór de zitting ingediend. Het risico dat het wrakingsverzoek de betreffende rechter in een dergelijk geval niet tijdig bereikt, komt in het algemeen voor rekening en risico van verzoeker. Deze algemene regel geldt in deze zaak eens temeer, omdat de verzoeker ervaring heeft met de wijze waarop wrakingsverzoeken worden behandeld en dus beter moet weten. De wrakingskamer tekent hierbij nog aan, dat niet van een rechter wordt verwacht dat deze de hele dag door nakijkt of er nieuwe (elektronische) post is binnengekomen. Ook dit levert geen grond op voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.6
Het verzoek is mitsdien ongegrond en wordt afgewezen.
3.7
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Met de wijze waarop verzoeker dit verzoek heeft ingekleed en onderbouwd, maakt hij lichtvaardig gebruik van de wrakingsprocedure.
Mede gelet op de vergelijkbare wijze waarop verzoeker in het verleden eerdere verzoeken tot wraking, veelal als reactie op procesbeslissingen, heeft ingekleed, welke verzoeken telkens zijn afgewezen, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker misbruik maakt van het wrakingsrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in de twee in overweging 1 genoemde procedures niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt de verzoeken tot wraking van mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn, J. van den Bos, M. Fiege, A.A. Kalk en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, rechters van de wrakingskamer, wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling;
  • wijst af het verzoek tot wraking van mr. E. Lunenberg;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedures met kenmerk ROT 18/2343 en ROT 18/2345 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. drs. J. van den Bos, rechters. De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen. De beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker;
- mr. E. Lunenberg.