ECLI:NL:RBROT:2019:5167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
7419965 CV EXPL 18-54350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werkneemster in verband met niet doorvoeren cao-verhogingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een loonvordering van een werkneemster, hierna aangeduid als [eiseres 1], tegen haar werkgever, een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. De werkneemster vorderde betaling van achterstallig loon in verband met niet doorgevoerde cao-verhogingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres 1] op 2 januari 1989 in dienst is getreden bij apotheek [naam apotheek 1] en later bij [gedaagde], waarvan de eigenaar dezelfde persoon is. De werkneemster heeft in haar vordering onder andere het verschuldigde loon met inachtneming van de cao-verhogingen, wettelijke verhogingen en een schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkneemster recht heeft op het loon dat hoort bij salarisschaal 8, en dat de vorderingen tot betaling van achterstallig loon en wettelijke verhogingen toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en verhogingen, en heeft de werkgever ook verplicht om deugdelijke specificaties te verstrekken over de betalingen. De reconventionele vordering van de werkgever om de werkneemster in te schalen in een lagere salarisschaal is afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de werkneemster jarenlang te hoog is ingeschaald, maar dat de werkgever dit niet voldoende heeft onderbouwd. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7419965 / CV EXPL 18-54350
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. N.L.E.M. Bynoe,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres 1] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 4 december 2018;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie;
  • de bij brief van 16 april overgelegde aanvullende producties aan de zijde van [gedaagde] ;
  • de bij brief van 29 april 2019 overgelegde aanvullende producties aan de zijde van [eiseres 1] ;
  • het proces-verbaal van de op 30 april 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte na comparitie (uitlaten producties) aan de zijde van [gedaagde] ;
  • de antwoordakte na comparitie aan de zijde van [eiseres 1] .
1.2
Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde] verzocht om nog schriftelijk te mogen reageren op de conclusie van antwoord in reconventie en dan met name op de bij die akte ingediende producties. De kantonrechter heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de comparitie een akte te nemen, waarna [eiseres 1] op haart beurt in de gelegenheid is gesteld een antwoordakte te nemen. De door beide partijen overgelegde aanvullende producties bij die akten, zullen buiten beschouwing worden gelaten, nu daartoe uitdrukkelijk niet de gelegenheid is geboden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
2.1
[eiseres 1] is op 2 januari 1989 in dienst getreden bij apotheek [naam apotheek 1] te Rotterdam. Dhr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was eigenaar van deze apotheek. Nadien heeft [eiseres 1] gewerkt bij apotheek [naam apotheek 2] waarvan [naam 1] eveneens eigenaar was. Op 1 januari 1994 is [eiseres 1] in dienst getreden van [gedaagde] . Ook van [gedaagde] is [naam 1] de eigenaar. Deze apotheken maken alle drie deel uit van de ‘ [naam onderneming] ’.
2.2
Bij haar indiensttreding bij [naam apotheek 1] was de functiebenaming van [eiseres 1] apothekersassistente. De op de loonstroken vermelde huidige functie van [eiseres 1] is ‘Teamleider’.
2.3
In een brief van 18 februari 2008 heeft dhr. [naam 2] namens [gedaagde] aan [eiseres 1] geschreven:
“Geachte mevrouw [eiseres 1] ,
U heeft mij de afgelopen jaren regelmatig herinnerd aan het schriftelijk bezwaar dat u heeft gemaakt naar aanleiding van uw indeling in de nieuwe salarisschalen volgens de cao Apotheken per 1 april 2003.
Ik heb uw bezwaar bekeken en uw functie nogmaals vergeleken met de functies behoren bij salarisschaal 7 en 8 zoals beschreven in het handboek functie-indeling. Ik kan u bevestigen dat bij nadere analyse uw functie inderdaad op dit moment het best overeen komt met de functies vallend onder salarisschaal 8. Wij hebben dan ook besloten dat u met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 wordt ingedeeld in salarisschaal 8 periodiek 8. Per 1 januari 2009 maakt u aanspraak op een volgende periodiek. (…)”
2.4
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Apotheken (hierna: de cao) van toepassing. In de cao die gold in 2016 en 2017 is ten aanzien van het salaris onder andere opgenomen:
“Behoudens afwijkingen, die elders in deze overeenkomst worden voorgeschreven of toegelaten, bedraagt het salaris per maand op basis van een werkweek van 36 arbeidsuren voor een werknemer respectievelijk per 1 maart 2016 (op basis van een structurele verhoging van 1%), per 1 september 2016 (op basis van een structurele verhoging van 0,75%) en per 1 april 2017 (op basis van een structurele verhoging van 0,675%): (
tabellen met salarisbedragen, ktr)
2. De werknemer uit artikel 2 sub b die in april 2017 in dienst is bij de werkgever uit artikel 2 sub a, ontvangt in die maand een eenmalige uitkering van 1,25% over het bruto jaarsalaris van 2015.”
2.5
In de huidige cao is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
Inleiding
Deze Cao heeft het karakter van een standaard-Cao waarvan noch naar boven noch naar beneden kan worden afgeweken. De Cao kent daarbinnen minimum bepalingen, waarin expliciet is aangegeven dat en in hoeverre individuele werkgevers en werknemers hiervan mogen afwijken. Omwille van de leesbaarheid worden werkgever en werknemer met ‘zij’ aangeduid.
(…)
Artikel 6 Salaris
(…)
3. Het functiewaarderingssysteem is op basis van de methode Bakkenist-MNT. Op de werknemer is van toepassing het Protocol Beschrijven en herwaarderen van functies, welk protocol in bijlage 9 behorend bij deze Cao is opgenomen.
(…)
8. Bij een 12 ½- , 25-, en 40-jarig dienstverband, zal door de werkgever een gratificatie worden verstrekt van respectievelijk 1/4, 1/2 en een heel maandsalaris. De gratificatie van het 25- en 40-jarig dienstverband is ingevolge de belastingwetgeving niet belast en vrij van sociale premies.
Bij het berekenen van de duur der dienstbetrekking zal de diensttijd doorgebracht in dezelfde apotheek, doch bij verschillende werkgevers, als één geheel worden aangemerkt.
(…)
Artikel 8 Arbeidsongeschiktheid
Als een werknemer al arbeidsongeschikt was vóór 30 april 2019 en deze arbeidsongeschiktheid doorloopt na deze datum, dan zal de werkgever het bruto maandsalaris van de werknemer bij arbeidsongeschiktheid aanvullen:
Gedurende de eerste twaalf maanden van de arbeidsongeschiktheid tot 100%
Gedurende de 13e tot en met de 15e maand tot 95%
Gedurende de 16e tot en met de 18e maand tot 90%
Gedurende de 19e tot en met de 24e maand tot 70%.
(…)
Artikel 9 Dienstjaren
1. Onder een dienstjaar wordt verstaan een diensttijd van 12 maanden. Deze diensttijd hoeft niet bij één en dezelfde werkgever te zijn doorgebracht.
2. Als diensttijd wordt beschouwd de tijd gedurende welke de werknemer in de apotheek werkzaam is geweest, ongeacht het aantal arbeidsuren per kalenderweek.
(…)”
2.6
In bijlage 9 bij de cao is onder andere vermeld:

Herindeling van reeds ingedeelde functies1. Een herindeling van de functie vindt plaats in de volgende situaties:
a. Op verzoek van de werkgever: wezenlijke verandering van de functie-inhoud. De werkgever dient tot toetsing c.q. heroverweging van (een) functie-indeling(en) over te gaan indien sprake is van wezenlijke verandering van de inhoud van (een) functie(s). Daarvan is sprake wanneer redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de functie-inhoud en/of functie-eisen niet meer aansluiten bij de functie of het niveau, zoals deze bij de laatste (her)indeling is vastgelegd.
(…)
Artikel 2.4 Waarderen en indelen van de functie bij herindeling1. De functie wordt op taakinhoud vergeleken met een gelijksoortige functie, indien aanwezig, uit de functiematrix. Indien er geen gelijksoortige functie is, dan wel de taken te sterk uiteenlopend zijn, wordt met behulp van Bakkenist MNT de functie gewaardeerd en ingedeeld. De werkgever stelt een definitief herindelingsbesluit vast. Het definitieve herindelingsbesluit wordt schriftelijk aan de werknemer voorgelegd.
(…)”
2.7
In 2014 heeft [eiseres 1] aan [gedaagde] verzocht aan haar de gratificatie toe te kennen die [gedaagde] op grond van de cao verschuldigd is bij een 25-jarig dienstverband. [gedaagde] heeft deze gratificatie op dat moment niet voldaan.
2.8
In januari 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres 1] een jubileumuitkering voldaan van € 726,83 netto.

3.3. Het geschil

De vordering in conventie

3.1
[eiseres 1] heeft – na wijziging van eis – gevorderd om [gedaagde] , bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot het betalen van:
a. het verschuldigde loon met inachtneming van de cao-verhogingen, tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, steeds te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente voor zover het loon niet tijdig betaald is/wordt;
b. de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris van april 2018 (van 9 mei tot 25 mei), mei 2018 inclusief vakantietoeslag (6 juni tot 14 juni 2018), augustus 2018 (6 september tot 5 november 2018) en oktober 2018 (7 november tot 19 november 2018);
c. het achterstallige salaris tot 1 mei 2019 van € 1.386,94 bruto;
d. de eenmalige op grond van de cao verschuldigde bruto uitkering van € 292,62;
e. het restant van de verschuldigde jubileum-uitkering van € 80,76 netto;
f. een schadevergoeding van € 40,- per dag vanaf 30 november 2018 als gevolg van het onrechtmatig terugvorderen van de leaseauto;
g. de wettelijke verhoging over het onder c tot en met f gevorderde;
h. de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2
[eiseres 1] heeft ook gevorderd om [gedaagde] te veroordelen van al hetgeen zij nog dient te betalen een deugdelijke specificatie over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
3.3
[eiseres 1] heeft aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag gelegd dat [gedaagde] heeft nagelaten om de verhogingen van het salaris door te voeren die op grond van de cao verschuldigd zijn. Hetzelfde geldt voor eenmalige uitkeringen die op grond van de cao die gold in 2016-2017 én de huidige cao, verschuldigd zijn.
3.3.1
Op grond van de cao dient het brutosalaris maandsalaris per de genoemde data te bedragen:
  • € 1.631,34 per maart 2016
  • € 1.643,75 per september 2016
  • € 1.647,48 per april 2017
3.3.2
Vermeerderd met vakantietoeslag is sprake van een bedrag van € 1.386,84 bruto dat te weinig is betaald, berekend tot 1 mei 2019, over welk bedrag [gedaagde] inmiddels de wettelijke verhoging verschuldigd is. Op grond van de voormalige cao had [gedaagde] daarnaast een eenmalige uitkering van € 292,62 bruto moeten betalen in de maand april 2017. Ook dat heeft [gedaagde] nagelaten.
3.3.3
In januari 2014 was [eiseres 1] 25 jaar in dienst, zodat zij op grond van de cao op dat moment een eenmalige gratificatie van € 807,59 netto had moeten ontvangen. [gedaagde] heeft uiteindelijk in januari 2019 een bedrag van € 726,83 netto voldaan. Het restant, van € 80,76, dient [gedaagde] alsnog te voldoen.
3.3.4
[gedaagde] heeft daarnaast diverse malen het salaris te laat betaald. Over de verschillende perioden dat het salaris te laat betaald is, is [gedaagde] de wettelijke verhoging verschuldigd geworden.
3.3.5
[eiseres 1] maakte sinds 1991 gebruik van een zakelijke leaseauto. Dat is inmiddels een verworven recht geworden. [gedaagde] heeft deze arbeidsvoorwaarde eenzijdig gewijzigd door de leaseauto in te nemen en daar geen financiële vergoeding tegenover te stellen. [eiseres 1] lijdt naar aanleiding van deze onrechtmatige invordering schade, vast te stellen op een bedrag van € 40,- netto per dag, aldus [eiseres 1] .
Het verweer in conventie
3.4
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
3.4.1
Het huidige brutoloon van [eiseres 1] bedraagt € 1.647,48 bruto per maand, maar er wordt een korting wegens arbeidsongeschiktheid op toegepast zodat [eiseres 1] een bedrag van € 1.615,18 bruto per maand ontvangt. [eiseres 1] vraagt in feite een verklaring voor recht dat haar dienstverband is aangevangen op 2 januari 1989, terwijl uit de loonstroken blijkt dat de datum van indiensttreding bij [gedaagde] 1 januari 1994 is. Deze vordering kan niet worden toegewezen omdat [eiseres 1] niet eerder heeft geklaagd over een mogelijk onjuiste datum van indiensttreding. [eiseres 1] is weliswaar in 1989 in dienst getreden, maar zij is tussen dat moment en 1 januari 1994 op enig moment langer dan één maand uit dienst geweest, zodat de tijd voorafgaande aan 1 januari 1994 op grond van de ketenregeling zoals die gold onder het oude recht, niet meetelt voor het huidige dienstverband.
3.4.2
De taken die [eiseres 1] thans uitvoert zijn allemaal te scharen onder de functie ‘drogisterijmedewerker’, een functie die valt onder functieschaal 4. Omdat de cao een standaardcao is, mag daarvan – ook niet ten voordele van een werknemer – worden afgeweken. De functie-inschaling is daarmee nietig. [eiseres 1] heeft in het verleden wel aanvullende taken gehad, maar die zijn inmiddels afgebouwd. Omdat [eiseres 1] eigenlijk ingeschaald dient te worden in schaal 4 van de cao en dus structureel te veel betaald heeft gekregen, is geen sprake van achterstallig loon.
3.4.3
Een leaseauto heeft [eiseres 1] niet meer nodig omdat zij nog maar voor één apotheek werkt. Het is bovendien in strijd met de cao om een dergelijke arbeidsvoorwaarde te hanteren. Aan [eiseres 1] is een redelijke termijn gegeven om de leaseauto in te leveren. Voor zover geen sprake is van een nietige afspraak, is in ieder geval sprake van een redelijke wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
De vordering in reconventie
3.5
[eiseres 2] vordert in reconventie voor recht te verklaren dat [verweerster] in dienst is sinds 1 januari 1994, dat haar functie moet worden geschaard onder de functie ‘drogisterijmedewerker’ in schaal 4 en dat [verweerster] op basis van die functie conform de cao beloond dient te worden. [eiseres 2] heeft daarnaast gevorderd [verweerster] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 37.951,11 bruto aan onverschuldigd betaald loon. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat [verweerster] jarenlang te veel betaald heeft gekregen omdat zij conform salarisschaal 8 betaald kreeg, in plaats van salarisschaal 4. Het teveel betaalde bedrag bedraagt over een periode van vijf jaar
€ 37.951,11 bruto. [eiseres 2] heeft tot slot verzocht [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Het verweer in reconventie
3.6
[verweerster] heeft verweer gevoerd en kort gezegd aangevoerd dat haar werk veel meer omvatte dan alleen de taken die in de cao-bijlage zijn genoemd onder de functie drogisterijmedewerker. Zij heeft in de verschillende apotheken van de [naam onderneming] het concept waarbij de apotheek en de drogist werden geïntegreerd uitgezet. Omdat zij beschikte over het diploma apothekersassistente, maar voorts een aantal jaar ervaring had als drogisterijhoudster/manager, is zij specifiek door Hof gevraagd deze functie te vervullen. Zij was belast met het organiseren van cursussen in binnen- en buitenland voor personeel en leidinggevende taken zoals het contact hebben met zieke werknemers.

4.De beoordeling

Datum indiensttreding

4.1
Tussen partijen is allereerst in geschil hoe lang [eiseres 1] in dienst is bij [gedaagde] , althans bij één van de daaraan gelieerde apotheken. Die discussie is relevant in het kader van het moment van de verschuldigde diensttijdgratificatie. Hoewel [gedaagde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres 1] in dienst is getreden op
1 januari 1994, heeft zij niet bestreden dat [eiseres 1] op 2 januari 1989 in dienst is getreden bij [naam apotheek 1] . Evenmin heeft [gedaagde] bestreden dat de dienstjaren bij [naam apotheek 1] en bij Apotheek [naam apotheek 2] moeten worden beschouwd als dienstjaren in de zin van de cao omdat het feitelijk om dezelfde werkgever gaat. Of [eiseres 1] in de periode tussen 1989 en 1994 één of drie maanden uit dienst is geweest, is van ondergeschikt belang omdat volgens de cao niet is vereist dat het om een aaneengesloten dienstverband moet gaan. Dat betekent dat de jaren tussen 1989 en 1994, voor zover [eiseres 1] in dienst was bij [gedaagde] of één van de andere apotheken van de [naam onderneming] , meetelt voor de berekening van het aantal dienstjaren.
4.2
Los daarvan had het, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, op de weg van [gedaagde] gelegen om te stellen én te onderbouwen op welk moment en voor welke periode [eiseres 1] volgens [gedaagde] uit dienst zou zijn getreden. Als gezegd heeft [gedaagde] immers niet bestreden dat [eiseres 1] voor het eerst in dienst is getreden op 2 januari 1989. Het verweer dat het dienstverband onderbroken is geweest, moet als bevrijdend verweer worden gekwalificeerd waarvan [gedaagde] de stelplicht en de bewijslast draagt. [gedaagde] heeft echter enkel gesteld dat [eiseres 1] op enig moment uit dienst is geweest en heeft verwezen naar de loonstroken waarop als datum indiensttreding 1 januari 1994 is genoemd. Dat is, mede in het licht van het verweer van [eiseres 1] , onvoldoende. [eiseres 1] heeft immers verwezen naar de stukken van het pensioenfonds waaruit lijkt te volgen dat zij vanaf 1989 onafgebroken in dienst is geweest bij de verschillende apotheken van de [naam onderneming] . Daarnaast heeft zij onweersproken gesteld dat zij in 2001, zijnde 12,5 jaar na 2 januari 1989, een gratificatie voor haar 12,5-jarig dienstverband heeft gekregen. De door [gedaagde] in reconventie gevorderde verklaring voor recht op dit onderdeel is, gelet op het voorgaande, niet toewijsbaar. Datzelfde geldt dientengevolge voor de reconventionele vordering salaris terug te betalen.
Functiewaardering
4.3
Kern van het geschil tussen partijen betreft de waardering van de functie van [eiseres 1] . Wat vaststaat is dat [eiseres 1] vanaf 1 januari 2008 is geplaatst in functieschaal 8 en sindsdien, op de cao-verhogingen na, conform die salarisschaal is bezoldigd. [eiseres 1] heeft door middel van de onder 2.3 weergegeven brief namens [gedaagde] , de vele overgelegde verklaringen van (ex-)collega’s en relaties van de [naam onderneming] waaruit blijkt dat [eiseres 1] diverse coördinerende en leidinggevende taken verrichtte, én haar eigen verklaring voldoende onderbouwd dat voor die inschaling, in ieder geval destijds, een goede reden was. Dat de werkzaamheden die [eiseres 1] verrichtte grotendeels samenhingen met de drogisterij-tak binnen de apotheek, maakt niet dat zij daarmee ‘slechts’ drogisterijmedewerker als bedoeld in de cao was. [eiseres 1] was in het bezit van het diploma apothekersassistente, is bij de aanvang van haar dienstverband direct in de 11e trede van haar salarisschaal geplaatst en heeft in 2008 kunnen motiveren waarom haar taken destijds de functieschaal waarin zij toen was geplaatst, overstegen waarin [gedaagde] haar destijds is gevolgd.
4.4
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de inschaling in schaal 8 in strijd is met de cao omdat het een standaardcao betreft en daarvan dus niet van mag worden afgeweken. Dit standpunt wordt verworpen, nu [eiseres 1] terecht heeft aangevoerd dat de cao ruimte biedt om, in het geval dat een functie die een werknemer uitoefent die qua inhoud niet één op één aansluit bij één van de in de cao genoemde functies, een werknemer in te schalen in een functieschaal die qua taken, opleidingsniveau en verantwoordelijkheden, het meeste aansluit bij de functie-inhoud van de werknemer. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, is dat in het geval van [eiseres 1] ook gebeurd. De omstandigheid dat een collega die in dezelfde salariscategorie wordt beloond, wellicht wél de specifieke werkzaamheden verricht die zijn uitgeschreven in de cao, doet daaraan niet af. Van een nietige inschaling is dan ook geen sprake.
4.5
Het kan zo zijn dat na verloop van tijd, om wat voor reden dan ook, moet worden geconcludeerd dat een functie-indeling niet langer passend is. Dat is in feite ook wat [gedaagde] aanvoert. Zij stelt immers – vrij vertaald – dat de aanvullende taken die [eiseres 1] heeft gehad in de loop van de tijd zijn overgeheveld naar collega’s, dat het aantal apotheken aanzienlijk is afgenomen en dat [eiseres 1] slechts nog in één apotheek werkzaam is en zich in die ene apotheek voornamelijk bezighoudt met werkzaamheden die verband houden met de drogisterij. Juist voor deze situatie kent de cao een procedure, die is weergegeven in artikel 6.3 van de cao in combinatie met artikel 2 van bijlage 9 bij de cao. [gedaagde] is expliciet op deze mogelijkheid gewezen gelet op de door haarzelf overgelegde productie 13. [gedaagde] heeft uiteindelijk kennelijk er niet voor gekozen om deze met waarborgen omkleedde procedure te volgen, maar neemt in deze procedure de nogal boude stelling in dat [eiseres 1] eigenlijk altijd al drogisterijmedewerker is geweest en dus jarenlang maar liefst vier schalen te hoog ingeschaald is geweest. Een deugdelijke onderbouwing van deze stelling ontbreekt, althans wordt als onvoldoende beschouwd in het licht van al hetgeen [eiseres 1] naar voren heeft gebracht. Ook voor de omstandigheid dat [gedaagde] de volgens haar bestaande situatie jarenlang heeft laten voortduren, heeft zij geen verklaring gegeven. Dat [gedaagde] pas recent op de hoogte is geraakt van het standaardkarakter van de cao is in dit verband onvoldoende, nu [gedaagde] wordt geacht de cao te kennen.
4.6
[gedaagde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres 1] als drogisterijmedewerker werkt. Die vordering komt er, nu hiervoor is geoordeeld dat [eiseres 1] aanvankelijk niet ten onrechte in de functiecategorie ‘teamleider’ is geplaatst, op neer dat beoordeeld dient te worden of het herplaatsen van [eiseres 1] met terugwerkende kracht in de functie van drogisterijmedewerker met bijbehorende salariëring, als een redelijke wijziging van de arbeidsovereenkomst beschouwd dient te worden. In dat kader dient acht te worden geslagen op de door de Hoge Raad in de arresten Van der Lely/Taxi Hofman (ECLI:NL:HR:1998:ZC2688) en Stoof/Mammoet (ECLI:NL:HR:2008:BD1847) ontwikkelde criteria. In dit geval sneuvelt de vordering reeds op het eerste criterium, te weten dat sprake moet zijn van een redelijk verzoek van [gedaagde] . Daartoe wordt overwogen dat het fulltime salaris in de hoogste trede van de huidige functieschaal van [eiseres 1] € 3.375,52 bedraagt en dat van de functieschaal drogisterijmedewerker € 2.276,09. Dat betekent een inkomensachteruitgang van ruim 32%, met terugwerkende kracht van vijf jaar. Ook al zou [gedaagde] moeten worden gevolgd in haar standpunt dat [eiseres 1] op dit moment, althans voordat zij arbeidsongeschikt werd, slechts nog de werkzaamheden verrichtte die een collega drogisterijmedewerker ook verricht, dan nog kan een dergelijke inkomstenachteruitgang bij een werkneemster die bijna 30 jaar in dienst is geweest, niet als redelijk worden beschouwd. Dat de demotie ook nog eens vijf jaar tot vijf jaar geleden terug zou moeten werken, maakt het verzoek zo mogelijk nog onredelijker. De verzochte verklaring voor recht op dit onderdeel zal dan ook worden afgewezen.
4.7
Op grond van het voorgaande is vast komen te staan dat [eiseres 1] het loon betaald moet krijgen en had moeten krijgen dat hoort bij salarisschaal 8. De cao-verhogingen en de in dat kader gevorderde bedragen zijn door [gedaagde] niet weersproken, zodat de vorderingen die hiervoor zijn weergegeven onder a., c. en d., toewijsbaar zijn als hieronder vermeld. Ook het onder e. gevorderde restant van de jubileumgratificatie is toewijsbaar. Geoordeeld is immers dat [eiseres 1] haar gratificatie in 2014 had moeten ontvangen. Op dat moment was zij niet langdurig arbeidsongeschikt, zodat [gedaagde] ten onrechte een korting heeft toegepast. Over de achterstallige loonbetalingen zal tevens de volledige wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW worden toegewezen. [eiseres 1] heeft veelvuldig aanspraak gemaakt op de loonsverhogingen terwijl [gedaagde] zich eerst medio 2018 op het standpunt heeft gesteld dat zij niets meer verschuldigd was omdat [eiseres 1] te hoog is ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke verhogingen over te laat betaalde salarisbedragen, zoals hierboven weergegeven onder b. Ook daar heeft [gedaagde] steeds zonder een reden aan te geven te laat betaald. Dat zij nu achteraf stelt dat [gedaagde] al langere tijd in een financieel lastige situatie verkeert, maakt, hoe vervelend ook, het voorgaande niet anders. De vordering tot het betalen van de wettelijke verhoging over de jubileumuitkering en de eenmalige cao-uitkering zal worden afgewezen, nu deze eenmalige uitkeringen niet als loon in de zin van artikel 7:625 BW moeten worden beschouwd.
4.8
De vordering van hetgeen [gedaagde] dient te betalen specificaties te verstrekken zal eveneens worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de in dat verband gevorderde dwangsom, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd tot € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-.
Leaseauto
4.9
[eiseres 1] heeft onder f. gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 40,- netto per dag in verband met het ten onrechte innemen van de leaseauto die zij tot haar beschikking had. [gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat sprake is van een met de cao nietige afspraak. Nu in de cao niet is vermeld dat het niet is toegestaan een dergelijke secundaire arbeidsvoorwaarde overeen te komen, wordt dit verweer verworpen. Het gebruik van de leaseauto moet, nu onweersproken is gebleven dat [eiseres 1] al sinds 1991 de beschikking had over een leaseauto, worden gekwalificeerd als arbeidsvoorwaarde. Het innemen van de leaseauto is een eenzijdige wijziging van die arbeidsvoorwaarde. Nu afgezien van de mededeling aan [eiseres 1] dat de auto moest worden ingeleverd, geen enkele vorm van overleg heeft plaatsgevonden over de noodzaak van het behoud van deze arbeidsvoorwaarde, kan niet worden gezegd dat sprake is van een redelijk verzoek van [gedaagde] . De in dit verband gevorderde schadevergoeding van [eiseres 1] is echter niet toewijsbaar. [gedaagde] heeft gemotiveerd weersproken dat [eiseres 1] schade lijdt, door te stellen dat [eiseres 1] juist voordeel heeft doordat er geen fiscale bijtelling meer plaatsvindt en dat eventuele reiskosten, die op dit moment vanwege de arbeidsongeschiktheid niet gemaakt worden, conform de cao vergoed kunnen worden. [eiseres 1] heeft hierop geen onderbouwing van haar schade op dit punt gegeven, zodat deze vordering als onvoldoende onderbouwd, zal worden afgewezen.
Kosten4.10 [gedaagde] heeft de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten bestreden. Omdat [eiseres 1] geen concreet bedrag heeft gevorderd en geen nadere onderbouwing heeft verschaft, zal deze vordering worden afgewezen.
4.11
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij, zowel in conventie als in reconventie, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. In conventie worden die kosten vastgesteld op € 226,- aan griffierecht, € 98,01 aan dagvaardingskosten en € 420,- aan gemachtigdesalaris (2 punten ad € 210,- per punt).
Nu conventie en de reconventie gelijktijdig ter comparitie zijn behandeld, zal hiervoor in reconventie geen afzonderlijk salarispunt worden berekend. In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiseres 1] vastgesteld op 1,5 punt (1 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en ½ punt voor de antwoordakte na comparitie) ad € 480,- per punt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te voldoen het bij cao bepaalde loon behorend bij salarisschaal 8, vanaf 1 mei 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, voor zover het loon niet tijdig betaald zal worden;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te voldoen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het salaris van april 2018, mei 2018, augustus 2018 en oktober 2018, te berekenen over de in de dagvaarding genoemde perioden en te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te voldoen een bedrag van € 1.386,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te voldoen een bedrag van € 292,62 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te voldoen het bedrag van € 80,76 netto aan restant van de jubileumuitkering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om ter zake het voorgaande deugdelijke specificaties te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] vanaf 7 dagen na betekening van dit vonnis, nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] vastgesteld op € 324,01 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 720,- aan salaris voor de gemachtigde en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945