ECLI:NL:RBROT:2019:4986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
10/812021-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 7 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 september 2017 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Rijksweg A20 bij Vlaardingen. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, naderde langzaam rijdend tot stilstaand verkeer zonder zijn aandacht op de verkeerssituatie te richten. Ondanks dat hij filevorming had waargenomen, richtte hij zijn blik af op een auto naast hem, waardoor hij te laat opmerkte dat het verkeer voor hem stilstond. Dit leidde tot een botsing met de auto van het slachtoffer, mevrouw [naam slachtoffer], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep aan haar linker enkel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat resulteerde in de veroordeling tot een taakstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich onvoldoende rekenschap had gegeven van zijn verantwoordelijkheden als bestuurder en dat zijn gedrag een groot risico op ongelukken met zich meebracht. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/812021-18
Datum uitspraak: 7 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S. Visser, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 140 uur, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Het verwijt dat de verdachte gemaakt kan worden is dat hij te lang zijn aandacht gericht heeft op een auto naast hem en daardoor te laat heeft gezien dat de auto van het slachtoffer, mevrouw [naam slachtoffer] , voor hem tot stilstand was gekomen. Deze enkele verkeersfout is in de gegeven omstandigheden echter onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 WVW aan te kunnen nemen. De verdediging heeft zich ter ondersteuning van dit standpunt beroepen op een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2019. In die zaak was er ook sprake van één verkeersovertreding en waren er geen andere bijzondere omstandigheden of verkeersfouten, zodat niet kon worden geconcludeerd dat de mate van schuld aanmerkelijk was.
4.1.2.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 21 september 2017 reed de verdachte in zijn bestelbus met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur op de meest rechter rijstrook van de Rijksweg A20 bij Vlaardingen in de richting van de Rijksweg A4, richting de Beneluxtunnel. De verdachte heeft opgemerkt dat op zijn rijstrook op enige afstand van hem – om en nabij 350 meter voor hem – het verkeer langzaam reed dan wel stilstond. Hij zag op die afstand vóór zich een vrachtwagen met oplegger en daarachter een auto, de personenauto van het slachtoffer mevrouw [naam slachtoffer] . De verdachte heeft verklaard dat hij, met gelijkblijvende snelheid, zijn aandacht vervolgens enige tijd op een auto op de rijbaan links van hem heeft gericht, omdat hij de intentie had naar die rijbaan op te schuiven voordat hij de file zou bereiken. Dit lukte echter niet, omdat de andere auto pas laat ruimte maakte op de rijbaan links van de verdachte. Toen de verdachte weer voor zich uit keek, zag hij dat de auto van het slachtoffer stil stond en dat hij die auto zo dicht was genaderd dat hij zijn voertuig op dat moment niet meer tijdig tot stilstand kon brengen om een botsing te voorkomen. De verdachte heeft naar links gestuurd om het slachtoffer te ontwijken, maar kwam toch in botsing met de auto van het slachtoffer. De bestelauto van de verdachte raakte de auto van het slachtoffer links aan de achterzijde. Hierdoor draaide de auto een kwartslag en werd de auto met de voorzijde tegen de achterzijde van de vrachtenwagen geduwd. Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De verkeersongevallenanalyse heeft de toedracht van het ongeval, zoals die hiervoor is omschreven, bevestigd. Daarnaast blijkt uit de verkeersongevallenanalyse dat er die dag geen bijzondere weersomstandigheden waren, dat de betrokken voertuigen in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerden en geen relevante gebreken hadden. Een infrastructurele oorzaak kon ook niet worden vastgesteld.
Beoordeling van het primair ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is en zo ja, in welke mate. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding daarvoor voldoende is. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet uit (alleen) de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich heeft gerealiseerd dat hij langzaam rijdend tot stilstaand verkeer naderde. Er was dus filevorming. Desondanks heeft de verdachte zijn aandacht niet gericht en gericht gehouden op de verkeerssituatie vóór hem. De rechtbank is van oordeel dat dit een verwijtbare verkeersfout is, die naar zijn aard – ook zonder bijkomende (verkeers)fouten – een zeer groot risico op ongelukken met zich brengt.
De bijzondere verkeerssituatie op de rijbaan van de verdachte, waarbij er sprake was van filevorming, vroeg om extra alertheid en voorzichtigheid. De verdachte heeft zijn gedrag daar niet op aangepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit verkeersgedrag van de verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als gevolg waarvan het verkeersongeval is veroorzaakt.
De situatie van de verdachte wijkt af van de door de verdediging genoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met name gelet op de bijzondere omstandigheid dat de verdachte, hoewel hij filevorming had waargenomen, zijn blik afwendde en afgewend hield terwijl hij op dezelfde rijbaan met onverminderde snelheid doorreed.
Als gevolg van het ongeval is mevrouw [naam slachtoffer] ernstig gewond geraakt. Uit de letselbeschrijving is gebleken dat zij ernstig letsel aan haar linker enkel heeft opgelopen, welk letsel blijvend van aard is. Dit beperkt haar in haar dagelijkse leven. De rechtbank is van oordeel dat dit zwaar lichamelijk letsel is.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld heeft door zijn aandacht onvoldoende op het verkeer voor hem te richten en gericht te houden, als gevolg waarvan het ongeval is ontstaan, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 september 2017 te Vlaardingen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bestelauto) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk
onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A20,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er sprake was van filevorming en de matrixborden boven het wegdek in
werking waren
- niet voldoende zijn aandacht gericht heeft en gericht heeft gehouden op
het verkeer vóór hem en
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot
stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en
- te laat heeft opgemerkt dat het verkeer vóór hem inmiddels
stilstond en
- in botsing is gekomen met een personenauto, die vervolgens
tegen de achterzijde van een vrachtwagen werd geduwd,
waardoor de inzittende van die personenauto, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft rijdend in zijn bestelauto op de A20 bij Vlaardingen een verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft, terwijl er op een afstand van om en nabij 350 meter voor hem sprake was van langzaam rijdend tot stilstaand verkeer op zijn rijbaan, niet voldoende zijn aandacht gericht en gericht gehouden op het verkeer vóór hem. Hierdoor zag hij te laat dat het verkeer voor hem inmiddels tot stilstand was gekomen en hij niet meer op tijd kon stoppen of uitwijken. De verdachte is in botsing gekomen met de personenauto van mevrouw [naam slachtoffer] , die vervolgens tegen de achterzijde van een vrachtwagen is aangeduwd. Mevrouw [naam slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen aan haar linkervoet.
De verdachte heeft door zijn handelen zich onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Hij heeft de verkeersveiligheid en de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt bij mevrouw [naam slachtoffer] , die zowel fysiek als psychisch letsel heeft overgehouden aan het ongeval. Zij heeft enige tijd in het ziekenhuis gelegen en is meerdere malen geopereerd. Zij zal blijvend fysieke beperkingen overhouden aan het ongeval. Daarnaast ervaart zij mentaal nog gevolgen van het ongeval. De gevolgen van het ongeval beperken haar in de uitoefening van haar normale bezigheden. Zij verwacht dat haar leven en dat van haar familieleden nooit meer hetzelfde zal zijn, zoals gebleken is uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om substantiële strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting conform artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens heeft de verdediging verzocht om bij oplegging van een straf rekening te houden met het gegeven dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, waarbij een verklaring van zijn werkgever ter zitting is overgelegd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De strafoplegging dient te geschieden met inachtneming van de ernstige gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar ook en vooral afgezet tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van de verdachte. De rechtbank heeft zoals hiervoor overwogen vastgesteld dat de verdachte een aanmerkelijke mate van schuld heeft aan het verkeersongeval. Op een file afrijden zonder vaart te minderen en zonder de aandacht daarop gericht te houden, is onder alle omstandigheden zeer gevaarlijk. De rechtbank acht dit dan ook een ernstige verkeersfout van de verdachte.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging ten positieve mee dat de verdachte er blijk van heeft gegeven de ernst van het veroorzaakte leed bij het slachtoffer in te zien en te betreuren.
Met betrekking tot de tijdsduur die is verstreken tussen de datum van het ongeval en de berechting van de verdachte merkt de rechtbank op dat van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake is, nu er geen twee jaar zijn verstreken tussen de aanvang van de redelijke termijn (21 september 2017) en de datum van dit vonnis.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 140 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
140 (honderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
70 dagen;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarde voor het niet ten uitvoer leggen dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Vlaardingen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bestelauto) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A20,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er sprake was van filevorming en de matrixborden boven het wegdek in
werking waren
- met een voor die situatie ter plaatse te hoge snelheid, vóór hem
langzaamrijdend/stilstaand verkeer is genaderd en/of
- niet (voldoende) zijn aandacht gericht heeft en/of gericht heeft gehouden op
het verkeer vóór hem en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot
stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet of te laat heeft opgemerkt dat het verkeer vóór hem (inmiddels)
stilstond en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met een personenauto, die (vervolgens)
tegen de achterzijde van een vrachtwagen werd geduwd,
waardoor de inzittende van die personenauto, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel, dan wel zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Vlaardingen
als bestuurder van een motorrijtuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A20, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er sprake was van filevorming en de matrixborden boven het wegdek in
werking waren
- met een voor die situatie ter plaatse te hoge snelheid, vóór hem
langzaamrijdend/stilstaand verkeer is genaderd en/of
- niet (voldoende) zijn aandacht gericht heeft en/of gericht heeft gehouden op
het verkeer vóór hem en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot
stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet of te laat heeft opgemerkt dat het verkeer vóór hem (inmiddels)
stilstond en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met een personenauto, die (vervolgens)
tegen de achterzijde van een vrachtwagen werd geduwd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)