Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 september 2018, met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6,
- de brief van de rechtbank aan partijen van 23 januari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- de door ING ten behoeve van de comparitie overgelegde producties 15 tot en met 20,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2019,
- de brief van mr. Van den Boogerd van 7 mei 2019, met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Posthuma van 10 mei 2019, in reactie op de brief van mr. Van den Boogerd.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Borgstelling
“alle vorderingen (…) op derden (…) die voortvloeien uit ten tijde van de vestiging van het pandrecht bestaande rechtsverhoudingen”. Deze pandakte is vervolgens geregistreerd bij de Belastingdienst op 14 december 2010 (zie 2.3). Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een stil pandrecht als bedoeld in artikel 3:239 lid 1 BW. Stille verpanding van vorderingen is slechts mogelijk wanneer die vorderingen al bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een al bestaande rechtsverhouding. Bij de vestiging van een pandrecht moet het te verpanden goed (in dit geval de vordering) met voldoende bepaaldheid worden omschreven (artikel 3:84 lid 2 BW). Voldoende daarvoor is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. Een generieke omschrijving van de te verpanden vorderingen is daarvoor toereikend. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen (HR 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7842).
“aan de bank alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies, of uit welken hoofde ook”en verpanden [naam bedrijf 3] en Beheer
“– voor zover nodig bij voorbaat – aan de bank alle vorderingen die voortvloeien uit ten tijde van de vestiging van het pandrecht bestaande rechtsverhoudingen”.
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)