ECLI:NL:RBROT:2019:4924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
10/650111-18 vordering TUL VV: 09/777045-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij ernstige geweldsdelicten en verkrachting

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, waaronder poging tot moord, verkrachting, zware mishandeling, aanranding, straatroven en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die ten tijde van de feiten net meerderjarig was, een aanzienlijke ontwikkelingsachterstand vertoont en lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder ADHD en een reactieve hechtingsstoornis. De feiten vonden plaats in de periode van maart tot juli 2018 en omvatten onder andere een gewelddadige aanval op een jonge studente in Rotterdam, waarbij de verdachte haar heeft gewurgd en verkracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, met de mogelijkheid van omzetting naar TBS met dwangverpleging na de onvoorwaardelijke termijn van de PIJ-maatregel. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade van € 50.000,- toegewezen, evenals andere schadevergoedingen voor de slachtoffers van de straatroven en verduistering. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van de samenleving en de behandeling van de verdachte voorop staan, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/650111-18
Parketnummer vordering TUL VV: 09/777045-16
Datum uitspraak: 20 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is onderzocht op de terechtzitting van 6 juni 2019. Hier hebben de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij de feiten heeft gepleegd die in de dagvaarding staan. Op de terechtzitting is de tekst daarvan nog gewijzigd zoals de officieren van justitie hebben gevraagd. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Boender en C.J.A. de Bruijn vinden dat alle feiten waarvan de verdachte wordt beschuldigd, kunnen worden bewezen. Dat betekent - kort samengevat -bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord, 2 verkrachting, 3 zware mishandeling, 4 aanranding, 5 en 6 primair diefstal met geweld van telefoons en 7 verduistering van een gevonden portemonnee ten laste gelegde.
De officieren van justitie eisen dat de verdachte voor deze feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest en dat hij ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot dwangverpleging.
Verder eisen zij dat een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 90 dagen jeugddetentie in de zaak met parketnummer 09/777045-16 alsnog wordt tenuitvoergelegd.

4.Bewijsoverwegingen en verweren

De rechtbank bespreekt eerst de feiten 7, 5 en 6 en daarna de feiten 4, 1, 2, en 3.
Voor zover de rechtbank de feiten bewezen acht is de exacte bewezenverklaring daarvan opgenomen in bijlage II.
4.1.
Feit 7 (verduistering van een portemonnee met pasjes)
4.1.1.
Wat is er gebeurd?
Op vrijdag 23 maart 2018 is de auto van [naam slachtoffer 1] (hierna [naam slachtoffer 1] ) opengebroken en is onder andere zijn zwarte portemonnee met daarin diverse pasjes, waaronder zijn rijbewijs gestolen. Toen de slaapkamer van verdachte op 25 juli 2018 na zijn arrestatie werd doorzocht, is die portemonnee met de pasjes en het rijbewijs aangetroffen.
4.1.2.
Heeft de verdachte de portemonnee verduisterd?
De verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee en de pasjes eind maart 2018 op straat heeft gevonden en heeft meegenomen. Hij zegt dat hij niet de bedoeling had die portemonnee met pasjes te houden maar die had willen inleveren op het politiebureau. De verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij wist dat de portemonnee en de pasjes niet van hem waren en dat hij ze dus niet mocht houden en moest afgeven aan de politie of de gemeente.
De verdachte heeft dat niet gedaan, maar heeft de portemonnee met pasjes al die maanden zelf gehouden. De verdachte heeft zich de spullen op die manier in strijd met de wettelijke regels (wederrechtelijk) toegeëigend. Dat hij van plan was de portemonnee met inhoud nog bij de politie in te leveren, gelooft de rechtbank niet. Als hij dat van plan was had hij die spullen al veel eerder kunnen en moeten inleveren.
4.1.3.
Conclusie feit 7
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de portemonnee en het rijbewijs van [naam slachtoffer 1] heeft verduisterd.
4.2.
Feit 5 (straatroof 16 juli 2018)
4.2.1.
Wat is er gebeurd?
Op maandag 16 juli 2018 is [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) beroofd van haar telefoon, een roze Samsung S7. [naam slachtoffer 2] is met bus 68 van het Zuidplein te Rotterdam naar Heijplaat gereisd. Zij vertelt dat in dezelfde bus een voor haar onbekende jongen van ongeveer 17/18 jaar met een rood trainingspak zat en tegelijk met haar is uitgestapt. De jongen is achter haar aangelopen naar haar woning. Voor de deur van haar woning heeft die onbekende jongen haar van achteren benaderd en heeft de telefoon uit haar hand getrokken. Daarna is hij met de telefoon weggerend.
4.2.2.
Was de verdachte de onbekende jongen?
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij de onbekende jongen is geweest die het meisje van haar telefoon heeft beroofd en de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank is op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte deze straatroof wel heeft gepleegd. Als eerste constateert de rechtbank dat bij de doorzoeking op 25 juli 2018 de gestolen telefoon van [naam slachtoffer 2] in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen.
Wanneer hem gevraagd wordt hoe hij aan die telefoon is gekomen, zegt hij dat hij die telefoon van iemand heeft gekocht. De rechtbank gelooft deze verklaring niet, omdat hij niet kan zeggen hoe en van wie hij die telefoon gekocht heeft en hij steeds wisselend verklaart over de prijs die hij daarvoor heeft betaald.
Verder blijkt dat met de OV-chipkaart van de moeder van de verdachte, een kaart die de verdachte regelmatig gebruikt, is ingecheckt op Zuidplein en uitgecheckt op Heijplaat (halte RDM Campus) op precies dezelfde rit als die [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Dat de verdachte daadwerkelijk bij [naam slachtoffer 2] in de bus heeft gezeten leidt de rechtbank verder af uit het volgende. [naam slachtoffer 2] beschrijft degene die bij haar in de bus zat en die haar beroofd heeft als een jongen van ongeveer 17 á 18 jaar oud met een donkere huidskleur, ongeveer 1,80 meter lang, slank postuur, met kroeshaar dat aan de zijkant kort en boven lang is en die is gekleed in een rood trainingspak. De verdachte voldoet aan het signalement dat [naam slachtoffer 2] heeft gegeven, inclusief die rode kleding.
Op de camerabeelden in de buurt van het Zuidplein, bij de Dirk van den Broek, vlak voor het moment van vertrek van bus 68 van [naam slachtoffer 2] , wordt de verdachte door de politie herkend. De verdachte herkent zichzelf ook op die beelden. Hij droeg toen een lichtrood vest met witte touwtjes en rits en een donkerrode broek.
Op camerabeelden is vervolgens te zien dat hij van de Dirk van den Broek met versnelde pas naar het metroplein loopt in de richting van het platform, waarvandaan ook bus 68 vertrekt.
Nergens op die beelden is te zien dat de verdachte daar samen met iemand anders was. Dat hij de OV-chipkaart toen en daar heeft uitgeleend aan een vriend gelooft de rechtbank niet, zeker niet nu hij ook weigert te vertellen wie die vriend was en waarom hij de kaart aan hem zou hebben uitgeleend. Die uitleg had wel van hem verwacht mogen worden.
Tot slot is op een andere telefoon van de verdachte een foto aangetroffen, waarop de verdachte te zien is met precies dezelfde roze Samsung S7 als van [naam slachtoffer 2] gestolen is en die foto is vlak na de straatroof gemaakt.
Al deze feiten en omstandigheden samen brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de onbekende jongen is geweest waarover [naam slachtoffer 2] heeft verklaard.
4.2.3.
Conclusie feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 2] met geweld van haar telefoon heeft beroofd.
4.3.
Feit 6 (straatroof 29 april 2018)
4.3.1.
Wat is er gebeurd?
Op zondag 29 april 2018 rond 1:09 uur heeft - zo blijkt uit de aangifte - een soortgelijke straatroof als hiervoor omschreven plaatsgevonden. Voor haar woning in Rotterdam benadert een onbekende persoon [naam slachtoffer 3] (hierna: [naam slachtoffer 3] ) van achteren en trekt haar telefoon uit haar hand. In het hoesje van de telefoon zitten haar rijbewijs, bankpas en OV-chipkaart. De onbekende persoon had een capuchon op en fietste weg op een lichtkleurige mountainbike.
[naam slachtoffer 3] krijgt later via FindmyIphone een bericht dat haar telefoon online is geweest in de directe nabijheid van station Haarlem. Op basis van de historische gegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat zijn simkaart in de ochtend van 30 april 2018 in het gestolen toestel heeft gezeten.
4.3.2.
Was de verdachte de onbekende persoon?
De verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en de verdediging heeft vrijspraak bepleit.
De verdachte erkent ter zitting wel dat hij bij station Haarlem zijn simkaart in de gestolen telefoon heeft gestopt, maar geeft verder geen uitleg over de vraag hoe dat toestel al zo kort na de beroving in Rotterdam in zijn handen en in Haarlem terecht is gekomen. Ook legt hij niet uit waarom hij zijn simkaart in die telefoon heeft gedaan.
De rechtbank heeft bovendien gelet op de overeenkomsten tussen de werkwijze (modus operandi) van de dader bij deze straatroof en die bij de straatroof van 16 juli 2018, waarvan de rechtbank al heeft geoordeeld dat de verdachte die heeft gepleegd. In beide gevallen wordt het vrouwelijke slachtoffer van achteren benaderd en wordt de telefoon uit haar gegrist.
Ook ziet de rechtbank overeenkomsten met de werkwijze van de verdachte bij de andere feiten die hem worden verweten en die de rechtbank hierna nog zal bespreken. Bij al die feiten gaat het steeds om jonge vrouwelijke slachtoffers die bij de deur van hun eigen woning worden aangevallen. Bovendien fietst de dader in bijna alle zaken op een (lichtkleurige) fiets en draagt hij een hoodie.
Gezien dezelfde werkwijze, de korte tijd tussen de beroving in Rotterdam en het bezit door de verdachte van die geroofde telefoon voorzien van zijn eigen simkaart in Haarlem en het feit dat hij verder geen uitleg heeft willen geven hoe die telefoon daar zo kort na de beroving bij hem terecht heeft kunnen komen, heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat de verdachte die onbekende jongen is geweest en hij zelf deze telefoon heeft geroofd.
4.3.3.
Conclusie feit 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 3] van haar telefoon met pasjes heeft beroofd.
De feiten gepleegd op 21 juli 2018
Wat is er gezien?
In de nacht van 21 juli 2018 is de verdachte urenlang op zijn fiets in het centrum van Rotterdam rond gaan fietsen. Hierbij is hij veelvuldig te zien geweest op camerabeelden.
De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht zeer gestrest was en dat het fietsen en het zoeken naar peuken voor hem meestal een effectieve uitlaatklep voor die stress was.
Hij was die nacht gekleed in een T-shirt, een vest met capuchon en een donkerrode broek.
4.4.
Feit 4 (aanranding [naam slachtoffer 4] 4.21 uur)
4.4.1.
Wat is er gebeurd?
Iets voor 4.21 uur is [naam slachtoffer 4] (hierna: [naam slachtoffer 4] ) na een feestje op de fiets bij haar woning op de [adres delict 1] aangekomen. Ze heeft net daarvoor een onbekende jongen door de straat zien rennen. Deze jongen is vervolgens uit het niets bij haar opgedoken en heeft zijn volle hand bij haar op de mond gelegd. Toen zij zich naar hem omdraaide liet hij haar los, waarna zij snel haar fiets het huis binnen wilde tillen.
Op dat moment voelde zij dat hij met zijn hand haar linkerbil vastgreep en haar telefoon uit haar broekzak pakte. Toen zij hierop haar telefoon terug vroeg gaf hij die ook meteen, waardoor zij begreep dat het hem niet om die telefoon te doen was geweest. Toen is hij vertrokken. Deze onbekende jongen was ongeveer 20 jaar oud en had een donkere huid.
4.4.2.
Was dit een aanranding?
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de dader alleen de linkerbil van [naam slachtoffer 4] heeft aangeraakt om haar telefoon te pakken en dat dit dus geen aanranding is geweest.
De rechtbank vindt dat het handelen van deze dader wel als aanranding moet worden aangemerkt.
Uit de verklaring van [naam slachtoffer 4] blijkt namelijk dat het vastpakken van haar bil een zelfstandige handeling is geweest, los van het pakken van de telefoon. Bovendien is de dader al eerder achter [naam slachtoffer 4] gaan staan en heeft hij zijn hand vol over haar mond gelegd zonder dat hij toen al probeerde haar telefoon te pakken. De combinatie van deze omstandigheden en het feit dat de dader de telefoon ook meteen teruggaf toen zij daarom vroeg leidt bij de rechtbank tot de conclusie dat het de dader niet om de telefoon te doen is geweest, maar om het aanraken en vastpakken van het slachtoffer. De wijze en plaats van aanraken beschouwt de rechtbank als aanranding van het meisje.
4.4.3.
Was de verdachte de onbekende jongen?
De verdachte heeft steeds ontkend dit feit te hebben gepleegd. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit. De rechtbank acht anders dan de verdediging wel bewezen dat de verdachte de onbekende jongen was waarover [naam slachtoffer 4] spreekt.
Het hiervoor genoemde signalement dat aangeefster geeft van de dader past in ieder geval bij de leeftijd en huidskleur van de verdachte en sluit hem niet als dader uit.
Belastend voor de verdachte is het feit dat uit de camerabeelden blijkt dat hij vier minuten voor de aanranding (4:17 uur) is gefietst vanaf de Mathenesserlaan in de richting van de [straat] . Ter zitting heeft de verdachte zichzelf herkend op de hem getoonde camerabeelden en hij erkent daar toen te hebben rondgefietst. Later wordt in de telefoon van de verdachte ook nog een notitie wordt aangetroffen waarin alleen staat vermeld “ [straat] ”. De verdachte erkent dat hij die notitie die nacht om 4.31 uur heeft aangemaakt (tien minuten na het incident). Zowel de overeenkomst in tijd en plaats als het feit dat er voor de verdachte op dat moment een specifieke aanleiding is geweest om die notitie te maken, brengen de rechtbank tot de conclusie dat hij degene is geweest die de aanranding heeft gepleegd.
De verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het aanmaken van de notitie acht de rechtbank namelijk niet geloofwaardig. De verdachte heeft gezegd dat hij dat zou hebben gedaan om te onthouden waar zijn vader woont. Nog daargelaten dat zijn vader niet daar, maar in een zijstraat, van de [straat] woont, heeft de verdachte al de hele nacht in die buurt rondgefietst zonder dat dit hem eerder aanleiding gaf een dergelijke notitie te maken.
De overtuiging van de rechtbank wordt daarbij nog versterkt door het feit dat hij later die nacht op een vergelijkbare wijze het slachtoffer van de feiten 1, 2 en 3 heeft benaderd, te weten op de fiets aankomen, ergens de fiets neerzetten en het slachtoffer lopend van achteren benaderen wanneer deze bezig is bij de deur van de woning.
4.4.4.
Conclusie feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 4] op 21 juli 2018 heeft aangerand.
4.5.
De feiten 1, 2 en 3 (poging moord/doodslag, verkrachting en zware mishandeling)
Als laatste bespreekt de rechtbank de feiten die zich in de vroege ochtend van 21 juli 2018 rond 5.30 uur hebben voorgedaan.
4.5.1.
Wat is er gebeurd?
Aangeefster is op 21 juli 2018 rond 5 uur ‘ s ochtends vanaf station Rotterdam Centraal naar haar woning aan de [adres delict 2] in Rotterdam gefietst. Al vanaf het Oostplein heeft de verdachte ook diezelfde route gefietst, steeds kort achter aangeefster aan.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij de [adres delict 2] zijn fiets heeft neergezet en van achteren naar aangeefster, die net haar fiets op slot had gezet en met haar sleutel haar woning binnen wilde gaan, is toegelopen.
De verdachte bekent dat hij een stevig opgerold T-shirt om haar nek heeft gedaan, dat T-shirt vervolgens met zijn hand strak heeft aangedraaid en haar zo de keel met grote kracht heeft dichtgedrukt. Aangeefster heeft nog in paniek geprobeerd zich los te maken en om hulp te roepen, maar de verdachte is doorgegaan met het dichtdrukken van haar keel, waardoor haar dit niet meer is gelukt. Hij heeft dit meerdere malen gedaan, waarbij zij mogelijk het bewustzijn heeft verloren en op de grond is gevallen.
Behalve dat de verdachte haar met het T-shirt heeft gewurgd, heeft hij haar ook een aantal malen op het hoofd geslagen. Vervolgens heeft de verdachte haar op haar buik gedraaid en is bovenop haar gaan zitten. Hij heeft haar legging en onderbroek naar beneden getrokken en is met meerdere vingers tegelijk haar vagina binnengedrongen. Met zijn vingers heeft hij naar zijn zeggen een haak gemaakt en haar vervolgens met veel kracht inwendig ‘gekrabd’. Daarna is hij opgestaan, naar zijn fiets gelopen en is rustig weggefietst. Deze vreselijke gebeurtenissen hebben zich in ongeveer anderhalve minuut afgespeeld.
Aangeefster is opgestaan en heeft bij de buren aangebeld om hulp te vragen. Zij verloor op dat moment al veel bloed als gevolg van haar inwendige verwondingen. Haar gezicht was blauw-rood en opgezwollen. De buren hebben direct een ambulance gebeld. In het ziekenhuis moest onmiddellijk een buis in haar luchtpijp worden gebracht om de ademweg vrij te houden en te voorkomen dat ze vanwege de zwellingen in het halsgebied zou stikken. Onder meer uit het rapport van de FARR-arts dr. P.P.M. Bender blijkt dat sprake was van een slagaderlijke bloeding in de schede. Ze is vanwege die bloeding direct en met spoed geopereerd. Tijdens de operatie bleek van een aantal scheuren in haar vaginawand en een scheur van de bilnaad tot aan de anus. Deze scheuren moesten worden gehecht. Pas een dag later kon de beademingsbuis operatief worden verwijderd. Aangeefster heeft twee dagen op de intensive care gelegen en daarna nog tien dagen op de afdeling gynaecologie van het ziekenhuis.
Door de forensisch arts D. van den Bogart is het geheel van de letsels bestempeld als potentieel dodelijk. De forensisch arts J.H. van der Meer bestempelt het letsel aan de hals ook al als potentieel dodelijk.
De officier van justitie heeft deze gebeurtenissen tenlastegelegd in drie feiten:
Poging tot moord of doodslag
Verkrachting
Toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De verdediging heeft een aantal verweren ten aanzien van deze feiten gevoerd. De rechtbank zal deze per feit bespreken.
4.5.2.
Is er sprake van een poging tot moord (feit 1 impliciet primair)?
De officieren van justitie hebben bewezen geacht dat sprake is van een poging tot moord, omdat de verdachte al vanaf het Oostplein achter aangeefster aan is gefietst. Volgens hen had hij toen al een vooropgezet plan om aangeefster van het leven te beroven.
De verdachte heeft dat steeds stellig ontkend en heeft aangegeven zich helemaal niet te hebben gerealiseerd dat hij al die tijd achter aangeefster aanreed. Hij is in de loop van de nacht steeds fietsend op zoek geweest naar peuken om te kunnen roken, heeft mensen daarvoor aangesproken en is al fietsend die nacht steeds meer gaan malen. Hoewel hij gewoonlijk door het fietsen en roken rustiger werd, is dat die nacht niet gebeurd. Hij is steeds verdrietiger en bozer geworden. Pas toen hij aangeefster vlak bij haar huis over een paar platen hoorde rijden, kort voordat zij afstapte, kreeg hij haar in de gaten en heeft hij zich, overspoeld door zijn woede, verdriet en haat op haar gericht en heeft haar in een toestand van bewustzijnsvernauwing aangevallen.
Hoewel in het volgen van dezelfde fietsroute als aangeefster een aanwijzing gevonden zou kunnen worden voor een vooropgezet plan, vindt de rechtbank dit niet voldoende om vast te kunnen stellen dat er bij hem toen al een plan was om aangeefster van het leven te beroven. De verdachte ontkent het en getuigen zijn er niet.
Ook de deskundigen, die de verdachte hebben onderzocht, geven aan dat de verdachte in toenemende mate is overspoeld door hevige emoties en dat aannemelijk is dat hij op het moment dat hij vol woede en met tintelende handen op het slachtoffer afliep gedissocieerd is geraakt en zijn handelingen in een toestand van ernstige bewustzijnsvernauwing heeft gepleegd.
Omdat de besluitvorming bij de verdachte en de uitvoering van zijn daad tot stand zijn gekomen in zeer korte tijd (het feit zelf duurde anderhalve minuut) en zijn handelen bovendien door heftige emotie werd beheerst, kan niet worden vastgesteld of hij voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over het door hem genomen besluit en om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Dit betekent dat, anders dan de officieren van justitie hebben aangenomen, niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van poging tot moord.
4.5.3.
Is de onder feit 1 tenlastegelegde doodslag goed omschreven?
De verdediging heeft aangevoerd dat de poging doodslag zoals die is tenlastegelegd geen strafbaar feit hoeft op te leveren. Niet ieder met kracht aantrekken of aandraaien van een T-shirt hoeft volgens de verdediging een poging tot doodslag op te leveren.
De rechtbank deelt de mening van de verdediging niet. Voor iedereen, en ook voor de verdachte, is door de tekst van de tenlastelegging duidelijk dat de officieren van justitie de verdachte verwijten dat hij aangeefster heeft willen doden en dat hij in dat kader haar een T-shirt om de nek/hals heeft gedaan en dat T-shirt heeft aangedraaid of aangetrokken. De verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen. Dit hoeft dan niet verder in de tekst te worden uitgewerkt.
4.5.4.
Heeft de verdachte de opzet gehad om aangeefster te doden (feit 1)?
De verdediging vraagt vrijspraak van de poging tot doodslag omdat de verdachte geen opzet heeft gehad om aangeefster te doden. Misschien heeft door het aantrekken van het T-shirt om de nek van aangeefster wel de kans bestaan dat zij daardoor zou kunnen komen te overlijden, maar die kans heeft de verdachte nooit bewust aanvaard. Bij hem was immers sprake van een bewustzijnsvernauwing, waardoor hij niet meer wist wat hij deed.
De rechtbank gaat hierin niet mee. Om iemand te kunnen veroordelen voor poging tot doodslag moet bewezen worden dat hij de opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad of in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte die nacht wel met de vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehandeld.
De verdachte heeft de keel van aangeefster meermalen met zoveel kracht dichtgeknepen dat zij daardoor het bewustzijn heeft verloren. Het enige tijd dichtknijpen van iemands keel geeft een aanmerkelijke kans op zuurstoftekort en uiteindelijk zelfs de dood. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie [procesverbaalnummer] en de rapportage van de forensisch arts Van der Meer blijkt ook dat de verdachte aangeefster met het aandraaien van het T-shirt zoveel letsels en zwellingen in haar hals heeft toegebracht dat het zelfs nodig bleek een buis in haar luchtpijp te plaatsen, zodat zij nog zou kunnen blijven ademen. De arts heeft dit letsel dan ook als potentieel dodelijk aangemerkt. De rechtbank is dat met hem eens.
De verdachte heeft ook de gevolgen van zijn handelen kunnen voorzien, want hij had al de nodige ervaring met gewelddadige wurgseks met zijn vriendin en kende de gevaren daarvan al. Hoewel hij bij zijn vriendin nooit de bedoeling heeft gehad haar te doden, heeft hij wel ervaren dat hij, ondanks de duidelijke afspraken die zij met elkaar hadden gemaakt, zijn controle volledig is verloren en hij de tussen hen afgesproken grenzen al ver heeft overschreden.
De rechtbank stelt vast dat hij in de nacht van 21 juli 2018 zijn boosheid steeds verder heeft laten oplopen en er toen niet voor heeft gekozen om naar huis te gaan, maar in die toestand buiten op straat is blijven rondfietsen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte die avond de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster willens en wetens heeft aanvaard. Hij wist immers dat hij die avond heel erg boos en verdrietig was en dat de spanning bij hem zeer hoog was opgelopen. Het fietsen en peuken zoeken brachten hem niet zoals gewoonlijk tot rust.
Door met de kennis van zijn eerdere ervaringen onder zulke emotionele omstandigheden te besluiten iemand heel erg pijn te gaan doen, heeft hij de risico’ s die zijn handelen voor het slachtoffer mee zou kunnen brengen bewust aanvaard.
Het beroep van de verdediging op de door de deskundigen aangenomen bewustzijns-vernauwing bij de verdachte maakt dit niet anders. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden vastgesteld dat ieder zicht van de dader op het effect van zijn handelen vanwege een stoornis aan hem is ontnomen. Een dergelijke situatie en/of stoornis is door de gedragsdeskundigen in dit geval niet vastgesteld.
De deskundigen hebben ook ter zitting nog verklaard dat iemand met een dergelijke bewustzijnsvernauwing op zich nog kan weten wat hij doet, maar dat hij dit alleen niet meer goed in zijn geheugen opslaat. De verdachte op dat moment wel degelijk nog enig zicht op de draagwijdte van zijn handelen en de gevolgen ervan.
De rechtbank acht dan ook de tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.5.5.
Heeft de verdachte de aangeefster verkracht (feit 2)?
De verdachte was er volgens de verdediging niet op uit om aangeefster te verkrachten, maar hij wilde haar hoe erg ook dat ook is alleen veel pijn doen. Het was met andere woorden geen seksuele daad en daarom – juridisch gezien – geen verkrachting.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat het handelen van verdachte wel moet worden gezien als verkrachting. De Hoge Raad heeft bepaald dat bij een verkrachting het niet doorslaggevend is of een dader of een slachtoffer het als een seksuele daad heeft ervaren. Het gaat er om of het binnendringen – objectief gezien – mede een seksuele strekking heeft gehad (ECLI:NL:HR:1995:ZD0031).
Dat is hier het geval. De verdachte heeft immers zijn vingers in de vagina van het slachtoffer gebracht en daarmee haar lichamelijke integriteit ernstig geschonden. Bovendien zijn, zoals de deskundigen beamen, agressie en seksualiteit bij de verdachte op een ziekelijke manier met elkaar verweven en deze verwevenheid is bij deze feiten op een afschuwelijke manier tot uitdrukking gekomen. De verdachte heeft aangeefster kortom verkracht.
4.5.6.
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel (feit 3)?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Dat hoeft niet meer verder te worden uitgelegd. Dat de rechtbank ook de aanwezigheid van een slagaderlijke bloeding bewezen acht, is hiervoor al besproken.
4.5.7.
Conclusie feiten 1, 2 en 3
Alles overziend acht de rechtbank de onder 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging doodslag, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring feiten 1 tot en met 7
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen. Hierin staan de voor de bewezenverklaring gebruikte relevante feiten en omstandigheden.. Op grond daarvan, en op grond van het voorgaande is het overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals dat in bijlage II is aangegeven.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Poging doodslag;

de eendaadse samenloop van
2. Verkrachtingen

3. Zware mishandeling;

4.Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

5. Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
6. Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;

7.Verduistering.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de maatregel en de straf

7.1
Toepassing van volwassenenstrafrecht of adolescentenstrafrecht?
De verdachte was 18 jaar oud ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Hij was toen dus net meerderjarig. Ter zitting is uitvoerig gesproken over de vraag of de verdachte moet worden gelegd langs de lat van het volwassenenstrafrecht, zoals de officieren van justitie hebben geëist, of het adolescentenstrafrecht, dat de verdediging toegepast wil zien.
7.1.1.
Achtergrond
De wet bepaalt dat jongvolwassenen tussen de 16 en 23 kunnen worden berecht volgens het adolescentenstrafrecht (het ASR) of volgens het volwassenenstrafrecht.
Dit is maatwerk. De verdachte valt gezien zijn leeftijd onder deze ‘maatwerkregeling’. De keuze voor het al dan niet toepassen van het ASR hangt op grond van de wet af van
de persoonlijkheid van de verdachte en
de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft zich ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte onder meer laten adviseren door de deskundigen verbonden aan het Forensisch Centrum Teylingereind (Forca), waar de verdachte gedurende zeven weken is geobserveerd, en door de reclassering.
7.1.2.
Wat zeggen de deskundigen over de persoonlijkheid van de verdachte?
De rechtbank heeft gelet op het multidisciplinaire rapport van Forca van 21 januari 2019 van (onder andere) dr. J. Vreugdenhil (psychiater) en drs. M. Haveman (GZ-psycholoog). Beide deskundigen hebben bij brief van 30 april 2019 nog aanvullende schriftelijke vragen van de officier van justitie en de verdediging beantwoord. Ook met die brief houdt de rechtbank rekening. Tijdens de zitting zijn de gegeven adviezen uitvoerig toegelicht.
De verdachte was 18 jaar ten tijde van het plegen van de delicten (en is inmiddels 19) maar hij functioneert nog zeer kinderlijk en zeker niet als een volwassene.
Uit de groepsrapportages, het testonderzoek, de klinische indruk en in de gesprekcontacten blijkt dat de verdachte sterk achter loopt in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en dat hij zich nog als een jong kind gedraagt. Hij heeft een ernstige leerachterstand en ook op het gebied van praktische vaardigheden loopt hij achter. Hij kan zijn eigen handelen maar beperkt organiseren.
De verdachte is in zijn jonge jeugd ernstig mishandeld, verwaarloosd en misbruikt. Hij heeft zich nooit veilig kunnen hechten. Zijn empathische vermogens (inlevingsvermogen) hebben zich vooralsnog maar beperkt ontwikkeld. In emotioneel opzicht is de regulatie van zijn emoties nog niet uitgerijpt. Ook zijn geweten heeft zich als gevolg van deze ernstige traumatisering nog niet goed ontwikkeld.
Door de ernstige en chronische traumatisering in het verleden heeft hij geleerd om zelf minder pijn te voelen en daardoor is hij ook minder gevoelig voor de pijn van anderen.
Vanuit dat verleden is ook seksualiteit op een perverse manier verweven geraakt met agressie en hierdoor heeft hij met zijn vriendin een relatie die gekenmerkt wordt door seksueel gekleurd sadisme.
De verdachte is vanwege deze scheefgroei op zijn tiende levensjaar uit huis geplaatst en heeft vanaf zijn elfde tot zijn achttiende levensjaar in wisselende gesloten instellingen verbleven. In januari 2019 is hij op zijn achttiende weer bij zijn dove, verstandelijk beperkte moeder gaan wonen. Hier miste hij de externe structuur en de begrenzing, waarvan hij nu juist vanwege zijn achterlopende sociaal emotionele ontwikkeling zo afhankelijk was.
Er is dan ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken voortkomend uit een reactieve hechtingsstoornis.
Verder is nog sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten ADHD en een ongespecificeerde dissociatieve stoornis
7.1.3.
Wat zeggen de deskundigen over de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan?
De hiervoor beschreven stoornissen waren ten tijde van het plegen van de feiten door de verdachte aanwezig. Ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 constateren de deskundigen dat bij de verdachte een steeds meer oplopende spanning kwam, omdat hij bang was met een fout advies zijn relatie met zijn vriendin op het spel te hebben gezet. Zijn angst voor verlating liet zich niet meer dempen en vertaalde zich in een enorme woede, vermengd met seksueel gekleurd sadisme. Al fietsend is bij hem een bewustzijnsvernauwing opgetreden, raakte hij achtereenvolgens in toenemende mate overspoeld door hevige emoties en, toen hij naar het slachtoffer toeliep, gedissocieerd. Pas nadat hij zijn woede op haar had uitgeleefd kwam hij bij zinnen en heeft vrijwel onmiddellijk het gebeuren verdrongen.
Volgens de deskundigen is sprake van een sterke doorwerking van de psychopathologie van de verdachte. Er kan anderzijds niet met zekerheid worden gezegd dat de verdachte zich in de aanloop naar het gebeuren en gedurende zijn dissociatie tijdens de feiten niet bewust is geweest van het ontoelaatbare van zijn handelen. Maar in ieder geval heeft hij zijn handelen niet conform dat besef vorm weten te geven. De deskundigen adviseren daarom de verdachte het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 tenminste in verminderde mate toe te rekenen.
Over de onder 4 verweten aanranding hebben de deskundigen zich niet uitgelaten, omdat de verdachte dat feit heeft ontkend. Ten aanzien van de overige feiten zien zij geen reden om aan te nemen dat die feiten onder invloed van de stoornissen van de verdachte zouden hebben plaatsgevonden en aan te nemen dat die feiten de verdachte in verminderde mate zouden toe te rekenen zijn geweest.
7.1.4.
Wat adviseren de deskundigen ten aanzien van de keuze tussen ASR en het volwassenenstrafrecht?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of het adolescentenstrafrecht op de verdachte van toepassing zou moeten zijn hebben de deskundigen gebruik gemaakt van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht. Hieruit blijkt dat er duidelijke indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen en er hiervoor zijn door hen geen contra-indicaties gevonden. Om de stoornissen waar de verdachte aan lijdt te behandelen is volgens hen zowel een pedagogische als een gespecialiseerde psychiatrische behandeling noodzakelijk in een veilige, gestructureerde omgeving. De deskundigen hebben de rechtbank in dit rapport dan ook eensluidend geadviseerd om de verdachte te berechten volgens het ASR. Ook de reclassering heeft volgens het rapport van 13 mei 2019 die wegingslijst ingevuld adviseert toepassing van het ASR.
7.1.5.
Wat zeggen de deskundigen over de mogelijkheden voor de verdachte om zijn scheefgegroeide persoonlijkheid nog positief te ontwikkelen?
De indruk van de deskundigen is dat op alle terreinen nog groei mogelijk is. De verdachte is nog jong. Dan moet wel sprake zijn van de juiste orthopedagogische setting en een langdurige, intensieve klinische behandeling. De behandeling zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het opbouwen van een gezonde omgang met problemen en stress en een betere agressieregulatie. Ook zal de verdachte moeten leren om seksualiteit minder verweven te laten zijn met agressie en om geen ziekmakende relaties aan te gaan.
Dan kan mogelijk worden bereikt dat hij - wanneer hij ooit weer op vrije voeten zal komen - in staat zal zijn zich te gedragen naar de normen en waarden en de eisen van onze samenleving. De deskundigen hebben tijdens de zitting naar voren gebracht dat ze bij een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) en het daarbij behorende (ortho)pedagogisch behandelklimaat nog ontwikkelingsmogelijkheden voor de verdachte zien. Uiteraard dienen daarnaast ook de psychiatrische aandoeningen van de verdachte te worden behandeld.
De deskundigen vinden dat het behandeltraject zo snel mogelijk moet worden gestart, omdat hoe eerder hiermee begonnen wordt, hoe groter de kans zal zijn dat die positieve ontwikkelingen zich ook daadwerkelijk zullen voordoen.
Zou de verdachte niet met een PIJ in een inrichting voor jeugdigen worden geplaatst, maar met de maatregel TBS in een TBS-instelling dan consolideert de bestaande ontwikkelingsachterstand bij de verdachte en zal deze een (extra) beletsel vormen voor een effectieve behandeling van de (kern)problematiek bij de verdachte.
7.1.6.
Wat zeggen de deskundigen over de verwachte duur van de behandeling?
De deskundigen hebben aangegeven dat zij ervan uitgaan dat het behandeltraject vele jaren zal duren. Zij schatten dat de periode van zes jaar, waaruit het totale onvoorwaardelijk deel van de PIJ bestaat, zeer waarschijnlijk niet voldoende zal zijn en dat die maatregel na die zes jaar zal moeten worden omgezet in een TBS met dwangverpleging. Deze mogelijkheid is sinds enige jaren ook wettelijk verankerd.
Zou deze mogelijkheid niet hebben bestaan, zo heeft de psycholoog ter zitting aangegeven, dan hadden zij geen andere optie gezien dan om toch maar een TBS met dwangverpleging te adviseren, omdat men verwacht dat de klinische behandeling van de verdachte langer dan die zes jaar zal gaan duren en het recidiverisico waarschijnlijk niet voor die tijd tot aanvaardbare proporties zal zijn teruggebracht.
7.1.7.
De standpunten van de verdediging en de officieren van justitie
De verdediging is het eens met het advies van de deskundigen en bepleit bij bewezenverklaring van de feiten voor het opleggen van een PIJ aan de verdachte.
De officieren van justitie onderschrijven dat sprake is van een zeer complexe persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte en dat de behandeling daarvan vele jaren zal gaan duren. Het recidiverisico bij de verdachte is hoog. De duur van de PIJ zal onvoldoende zijn om dit risico binnen de maximale termijn van de PIJ terug te brengen. Met omzetting van die maatregel naar een TBS is nog geen ervaring omdat de mogelijkheid pas na 2014 in de wet is gekomen en omzetting pas in 2020 voor het eerst aan de orde is. Het is daarom geen gegeven dat de PIJ zal worden omgezet in TBS.
De stoornissen van de verdachte vergen niet alleen een langdurige intensieve behandeling, maar de zeer grove inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een jonge vrouw en het hoge recidiverisico vergen ook een maximale bescherming van de samenleving. Tot slot vragen de ernst van de feiten en de belangen van slachtoffer en samenleving om een passende reactie in de vorm van een gevangenisstraf van langere duur dan mogelijk onder het ASR. Om die reden wijzen de officieren van justitie toepassing van het ASR af.
7.1.8.
Het oordeel van de rechtbank over de op te leggen maatregel
De rechtbank is van oordeel dat meerdere strafdoelen de basis dienen te zijn voor de keuze van de op te leggen maatregelen en sanctie. Zo zal het leed dat de slachtoffers is aangedaan - en dat geldt zeker voor het slachtoffer van de eerste drie feiten - vergolden dienen te worden door de verdachte gedurende vele jaren zijn vrijheid te ontnemen. Daarnaast zal als belangrijk strafdoel moeten gelden dat de maatschappij beschermd moet worden tegen nieuwe strafbare feiten die de verdachte zou kunnen gaan plegen wanneer hij op enig moment weer vrij komt. Tot slot zal de verdachte zelf, voor zover mogelijk, het toegebrachte leed en de schade aan de slachtoffers moeten vergoeden.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan toepassing van het ASR vragen.
De verdachte is jong en heeft een grote achterstand in zijn sociaal emotionele ontwikkeling.
Ten tijde van het begaan van de misdrijven onder 1, 2, 3 en mogelijk ook bij feit 4 heeft bij de verdachte bovendien een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaan en met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel als de PIJ of de TBS eisen.
Het recidiverisico bij de verdachte is hoog. Het staat buiten kijf dat de verdachte een langjarige behandeling van zijn persoonlijkheids- en psychiatrische stoornissen nodig heeft om dat risico tot aanvaardbare proporties terug te kunnen brengen.
Bij het maken van de keuze tussen die maatregelen is de rechtbank van oordeel dat de deskundigen op goede gronden toepassing van het ASR hebben geadviseerd.
De rechtbank benadrukt dat daarbij niet het persoonlijke belang van de verdachte voorop heeft gestaan. Doorslaggevend is voor de rechtbank dat de stoornissen van de verdachte zo effectief mogelijk behandeld moeten worden. Een effectieve behandeling is immers de enige manier om de maatschappij - ook in de verre toekomst - te beschermen tegen de verdachte.
De deskundigen hebben de rechtbank er voldoende van kunnen overtuigen dat daarvoor gestreefd moet worden naar het zo maximaal mogelijk benutten van de mogelijkheden die er nu nog zijn om de verdachte verder en beter op te voeden. Zo wordt voor het behandelen van de verdachte en daarmee het beschermen van de maatschappij een zo gunstig mogelijke uitgangspositie gecreëerd.
Daarbij is het voor de verdachte nodig om (eerst) behandeld te worden binnen een orthopedagogische klimaat. Wanneer behandeling pas zou aanvangen na een flink aantal jaren gevangenisstraf is de kans op een succesvolle behandeling voor deze verdachte veel kleiner.
Omwille van met name het tweede strafdoel, te weten de bescherming van de maatschappij, is het toepassen van het ASR aangewezen.
Omdat de adviezen van de deskundigen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte ook tot die conclusie leiden, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het in de artikelen 77g tot en met 77hh neergelegde jeugdstrafrecht toepassen.
Dat het hier om een zeer ernstig en ‘volwassen’ feit gaat, maakt dit oordeel niet wezenlijk anders. Bij het bepalen van een straf of maatregel heeft de rechtbank – zoals hiervoor aangegeven – de verschillende strafdoelen voor ogen gehouden. De rechtbank begrijpt dat het uit het oogpunt van vergelding voor aangeefster en voor de samenleving mogelijk lastig te verteren zal zijn dat de verdachte een andere soort straf krijgt door de keuze voor het ASR. Aangeefster heeft dit in haar slachtofferverklaring ook tot uitdrukking gebracht.
De rechtbank neemt echter met name de preventie als uitgangspunt. Wat aangeefster is aangedaan door de verdachte mag niemand meer meemaken.
De verdachte moet daarom niet alleen worden gestraft en opgesloten, maar tegelijkertijd ook zo effectief mogelijk worden behandeld.
De rechtbank benadrukt daarbij de verwachting en de noodzaak dat de verdachte nog vele jaren behandeling in een gesloten en zwaar beveiligde setting in het kader van de PIJ krijgt. De rechtbank gaat met de deskundigen ervan uit dat na ommekomst van de onvoorwaardelijke duur van zes jaar van de PIJ het in de rede ligt dat een omzetting naar een TBS met dwangverpleging wordt gerealiseerd, mocht dan het recidiverisico nog niet voldoende zijn teruggebracht.
De rechtbank heeft begrip voor de twijfels van het openbaar ministerie over die omzetting, maar benadrukt dat de verdachte vanwege zijn zeer gecompliceerde problematiek op dit moment als het ware een ‘tikkende tijdbom’ is. Dat betekent dat zowel het openbaar ministerie als de rechtbank de risico’ s goed moeten blijven monitoren en dat die risico’ s ook later bij de beoordeling bij een eventuele omzetting ten volle mee moeten wegen. Daarbij zal de rechtbank tegen die tijd moeten meewegen dat de deskundigen nu al inschatten dat de PIJ-maatregel niet voldoende zal zijn en dat het waarschijnlijk nodig zal zijn om die om te zetten in TBS.
7.2
Het oordeel van de rechtbank over de op te leggen straf
7.2.1
Wat heeft de verdachte gedaan (de feiten)?
De verdachte heeft in anderhalve minuut tijd het leven van een onschuldig meisje verwoest. Hij heeft zijn angst, frustratie en boosheid op de wereld en zichzelf afgereageerd op een willekeurige voorbijgangster door haar te proberen te wurgen, haar te verkrachten en ernstig en levensbedreigend te verwonden. Zijn intentie (ik wilde iemand veel pijn doen) was afschuwelijk. Daarbij heeft hij ook de lichamelijke integriteit van aangeefster op een ernstige manier geschonden. Door dit alles heeft zij psychisch letsel opgelopen (PTSS) en zal ze voor het leven zijn getekend. Dit rekent de rechtbank de verdachte heel zwaar aan.
Ook de overige feiten zijn nare feiten. Het gaat om een tweetal straatroven waarbij de verdachte zijn vrouwelijke slachtoffers naar hun huis is gevolgd en voor de deur van hun woning de telefoon met geweld uit hun handen heeft getrokken. Verder gaat het om een aanranding op dezelfde ochtend als de latere poging doodslag/verkrachting. Deze aanranding is op zichzelf al vervelend en bedreigend, maar de gevoelens van angst zullen nog zijn versterkt door de wetenschap dat de verdachte later die nacht op een nog veel verschrikkelijker wijze een meisje heeft behandeld. Tot slot heeft de verdachte een portemonnee met inhoud verduisterd. Hij had deze portemonnee eenvoudigweg af moeten geven of anders daarvan af moeten blijven.
7.2.2
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft in het uittreksel uit het documentatieregister (het strafblad) van de verdachte gezien dat de verdachte in het verleden al eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsfeiten en nog in een proeftijd liep. De rechtbank houdt hiermee in zijn nadeel rekening.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van wat de verdachte in zijn nog korte leven al heeft meegemaakt. Hij is jarenlang op grove wijze mishandeld, ernstig verwaarloosd en misbruikt. Ook is de hem geboden hulpverlening niet toereikend gebleken en zullen de vele overplaatsingen van de verdachte de reactieve hechtingstoornis hebben verergerd. De verdachte heeft als kind geen kennis genomen van een normaal leefpatroon en van de normen en waarden, waarmee kinderen gebruikelijk opgroeien. Dit heeft in overwegende mate zijn afwijkend gedrag bepaald.
Zoals eerder overwogen adviseren de deskundigen om de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt over.
7.2.3
Conclusie
De ernst en de hoeveelheid van de feiten in combinatie met de recidive brengen mee dat niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van de maximaal mogelijk vrijheidsstraf, te weten een jeugddetentie van twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1
Vordering benadeelde partij feiten 1, 2 en 3
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] te [plaats] voor van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50.000,- aan immateriële schade. Zij stelt dat de strafbare feiten zowel fysiek als geestelijk grote gevolgen voor haar hebben gehad. Ze heeft deze stelling onderbouwd met meerdere doktersverklaringen. Het gevorderde bedrag is vergelijkbaar met het toegekende bedrag in een vergelijkbare zaak.
De verdediging heeft gevraagd het gevorderde bedrag te matigen, omdat het te hoog is. De uitspraak waarmee de benadeelde partij haar claim onderbouwt is niet vergelijkbaar.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte door de bewezen verklaarde feiten aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering als uitgangspunt dat het gaat om buitengewoon ernstig feiten die zich moeilijk laten vergelijken met andere zaken. De combinatie van wurgen en de zeer gewelddadige verkrachting moeten enorm traumatiserend voor de benadeelde partij zijn geweest.
Uit de overgelegde medische stukken blijkt ook dat de benadeelde partij zowel lichamelijk als geestelijk ernstig is beschadigd. Ze moest met spoed geopereerd worden. Door de slagaderlijke bloeding had ze al veel bloed verloren en om te voorkomen dat ze zou stikken moest een buis in haar luchtpijp geplaatst worden, die pas later operatief verwijderd is.
Bovendien had ze meerdere inwendige beschadigingen die gehecht moesten worden.
Tot slot werd ze gedwongen om allerlei medicatie te gebruiken om te voorkomen dat ze een seksueel overdraagbare ziekte zou oplopen, omdat de dader op dat moment nog onbekend was. Ze heeft al met al bijna twee weken in het ziekenhuis gelegen waarvan enkele dagen op de intensive care.
Ook geestelijk heeft het grote gevolgen voor haar gehad. Bij haar is PTSS vastgesteld en hiervoor zal ze een intensieve behandeling moeten ondergaan.
Bij de beoordeling van de hoogte van de immateriële schade neemt de rechtbank mee dat de benadeelde partij een buitenlandse studente was die in Nederland verbleef voor haar studie. Deze hele ervaring was daardoor extra traumatisch, omdat ze de taal niet sprak en haar familie niet in de buurt was. Het letsel is bovendien toegebracht op een plek die voor vrouwen, en zeker voor jong meisjes, zeer intiem is. Ondanks dat die letsels lichamelijk zijn hersteld, blijft bij haar de wetenschap dat die plaats voor altijd beschadigd is. Dat geldt ook voor de zorg dat het letsel in de toekomst nog zou kunnen leiden tot complicaties of problemen, bijvoorbeeld in een toekomstige relatie of bij een zwangerschap.
Tot slot neemt de rechtbank bij de beoordeling mee dat het voor de benadeelde partij zeer zwaar weegt dat zij door toedoen van de verdachte van een zelfstandige en onbezorgde studente tegen haar wil is gemaakt tot een slachtoffer. Een stempel dat zij uitdrukkelijk wil afwijzen, maar waaraan zij maar heel moeilijk kan ontsnappen vanwege de vele aandacht die aan deze zaak is besteed in de landelijke media. Zij wordt hierdoor steeds opnieuw met deze zaak geconfronteerd.
Dit alles maakt dat het gevorderde bedrag van € 50.000,- voldoende is onderbouwd en redelijk is en dus geheel zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 juli 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2
Vordering benadeelde partij feit 6
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] te Rotterdam voor het onder 6 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 109,39 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Dit deel van de vordering van € 109,39 is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Eveneens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 6 primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij in enige mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3
Vordering benadeelde partij feit 7
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] te Rotterdam ter zake van het onder 7 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 346,50 aan materiële schade, te weten € 48,10 en € 123,- aan kosten voor vervanging van sloten van het huis, € 39,40 aan kosten voor vervanging van het rijbewijs en € 136,- aan eigen risico.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit, verduistering van de portemonnee met pasjes en rijbewijs, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Daarom zal de daarmee samenhangende gevorderde schadevergoeding van € 39,40 worden toegewezen. De overige schade heeft betrekking op feiten die de verdachte niet heeft gepleegd. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in enige mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 juli 2017 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is de verdachte eerder voor poging zware mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van 96 dagen, waarvan een gedeelte groot 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 28 juli 2017.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 55, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 242, 246, 287, 302, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te [plaats] , te betalen een bedrag van
€ 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 50.000,-(hoofdsom,
zegge: vijftigduizend euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 50.000,- hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
285 dagen; toepassing van de hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 609,39 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro en negenendertig cent), bestaande uit € 109,59 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te Rotterdam te betalen
€ 609,39(hoofdsom,
zegge: zeshonderdennegen euro en negenendertig cent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 609,39 hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen; toepassing van de hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te Roterdam, te betalen een bedrag van
€ 39,40 (zegge: negenendertig euro veertig)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te Rotterdam te betalen
€ 39,40(hoofdsom,
zegge: negenendertig euro en veertig cent);
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 90 dagen, van de bij vonnis van 13 juli 2017 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en B. Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2019.
Bijlage II (bewezenverklaarde feiten)
Feit 1:
hij op 21 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet (nadat hij die [naam slachtoffer 5] . van achteren was genaderd) een T-shirt om de nek/hals van die [naam slachtoffer 5] . heeft gedaan en/(vervolgens) dat T-shirt, meermalen met kracht heeft aangedraaid en/of aangetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Feit 2
hij op 21 juli 2018 te Rotterdam, door geweld iemand, te weten [naam slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 5] , namelijk het brengen en/of houden van zijn hand en vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 5] ,
bestaande het geweld uit het:
- onverhoeds van achteren benaderen van die [naam slachtoffer 5] . en/ het meermalen slaan van die [naam slachtoffer 5] . op/tegen het hoofd en/
- het doen en/of draaien van een T-shirt om de nek/hals van die [naam slachtoffer 5] . en (vervolgens) met kracht aandraaien en/of aantrekken van dat T-shirt, en/
- met kracht naar beneden trekken van de broek/legging en onderbroek van die [naam slachtoffer 5] ., en/
(terwijl die [naam slachtoffer 5] . op haar rug op de grond lag) omdraaien van die [naam slachtoffer 5] . naar haar
zij/buik, en/of
- ( met kracht) zijn hand of drie, althans één of meer vingers brengen en houden in de vagina van die [naam slachtoffer 5] . en (vervolgens) met zijn hand vingers een haak maken en (daarmee) (een) duwende en/of krabbende en/of trekkende beweging(en) maken in de vagina van die [naam slachtoffer 5] .
Feit 3
hij op 21 juli 2018 te Rotterdam aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 5]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten,
- een scheur in de kleine rechterschaamlip en/of
- scheuren (van 3 cm lengte) aan beiden zijden van de vaginawand en
- een scheur in de bilnaad doorlopend tot aan de kringspier met in de wond een slagaderlijke bloeding heeft toegebracht door (met kracht) zijn hand of drie, althans één of meer vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 5] . te brengen en te houden en (vervolgens) met zijn hand en/ vingers een haak te maken en/ (daarmee) (een) duwende en krabbende en/o£ trekkende beweging(en) te maken in de vagina van die [naam slachtoffer 5] .,
Feit 4
hij 21 juli 2018 te Rotterdam door geweld en andere £eitelijkheden iemand, te weten [naam slachtoffer 4] , heeft gedwongen tot dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het aanraken/betasten van de (linker)bil, het geweld en/of een andere feitelijkheden hebben bestaan uit het (onverhoeds) van achteren naderen van die [naam slachtoffer 4] en (daarna) een hand over de mond van die [naam slachtoffer 4] leggen en/ vastpakken van die [naam slachtoffer 4] .
Feit 5
hij op 16 juli 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type S7 Edge, geheel toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweldtegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld bestond uit het
- volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [naam slachtoffer 2] en
- vervolgens(met kracht de mobiele telefoon uit de handen van die [naam slachtoffer 2] trekken/rukken;
Feit 6:
hij op 29 april 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (van het merk Iphone 6S,
zilverkleurig) met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV­ chipkaart en een rijbewijs ten name van [naam slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden enf gemakkelijk te maken ,
welk geweld bestond uit het
volgen en/of (onverhoeds) van achteren naderen van die [naam slachtoffer 3] en/
vervolgensmet krachtde mobiele telefoon (met in de hoes van die telefoon een pinpas van de ABN-Amrobank, een OV-chipkaart en een rijbewijs ten name van [naam slachtoffer 3] ), uit de handen van die [naam slachtoffer 3] trekken/ rukken;
Feit 7:
hij in de periode van 23 maart 2018 tot en met 25 juli 2018 te Rotterdam, opzettelijk een zwarte portemonnee met inhoud waaronder een rijbewijs op naam van [naam slachtoffer 1] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding (op straat), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.