ECLI:NL:RBROT:2019:4811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
10/741081-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Poging tot doodslag en medeplegen van opzetheling met jeugddetentie en werkstraf

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en medeplegen van opzetheling. De verdachte had op 3 november 2018 tijdens een ruzie in Rotterdam met een mes in de borst van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot een klaplong. Daarnaast had hij samen met een ander een snorfiets in bezit die door misdrijf was verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en heeft deze zonder nadere motivering bewezen verklaard. De officier van justitie eiste jeugddetentie van 27 dagen, een leerstraf van 20 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte was ten tijde van de feiten 17 jaar oud en had geen eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft besloten om de jeugddetentie gelijk te stellen aan het voorarrest en heeft in plaats daarvan een leerstraf opgelegd, evenals een voorwaardelijke werkstraf. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 545,- aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/741081-18
Datum uitspraak: 9 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
verblijvende op datzelfde adres,
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 26 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 27 dagen met aftrek
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit de leerstraf Tools4U Regulier voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde meldplicht;
- met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 03 november 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes heeft gestoken in de borst van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 15 november 2018 tot 6 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander een goed, te weten een snorfiets (merk Riya, type RY50QT-16) heeft voorhanden gehad ,terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 impliciet primair
Poging tot doodslag
2
Medeplegen van opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 3 november 2018 tijdens een ruzie op straat met een mes in de borst van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer liep daardoor een klaplong op.
Door zo te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door met een mes in de borst te steken, had het slachtoffer ook kunnen overlijden. De verdachte heeft hier onvoldoende bij stilgestaan op het moment dat hij het mes hanteerde. Daarnaast ervaart het slachtoffer naast het fysieke letsel ook psychisch nadelige gevolgen van het handelen van de verdachte. Ook laat de rechtbank in haar oordeel meewegen dat een geweldsdelict als het onderhavige in de samenleving leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter. De verdachte heeft aldus geprofiteerd van een misdrijf dat door een ander is gepleegd. Een dergelijk feit bevordert het plegen van diefstallen en betrokkenen aldus schade aan de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 17 jaar oud.
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 februari 2019. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte loyaal en goedgelovig is richting zijn vrienden en zich ook makkelijk laat beïnvloeden. De Raad acht het noodzakelijk dat de verdachte hulpverlening krijgt om eigen (verstandige) keuzes te maken, los van wat zijn vrienden hiervan vinden. De Raad is van mening dat de leerstraf Tools4U hiervoor ingezet kan worden. Daarnaast adviseert de Raad aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest, daar het hier om een zwaar delict gaat. Omdat het delict veel impact heeft gehad op de verdachte en hem emoties en gevoelens van schuld en schaamte heeft gegeven, acht de Raad het ook noodzakelijk dat bekeken wordt welke vorm van behandeling of therapie hij nodig heeft om het gebeurde te verwerken. Dit kan samen met een contactverbod met de medeverdachte worden opgelegd als voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie. Daarbij dient aan de jeugdreclassering de opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Uit het gezinsplan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) van 12 maart 2019 blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een patroon waarbij hij in aanraking komt met politie en justitie omdat hij zonder na te denken doet wat vrienden van hem vragen, met als reden dat hij bang is wat zij anders van hem zullen denken. De jeugdreclassering acht het van belang dat de verdachte zich verder ontwikkelt in het voor zichzelf opkomen in situaties met vrienden of bekenden. Een leerstraf zou daarbij helpend kunnen zijn. De jeugdreclassering adviseert dan ook om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en hiernaast de leerstraf Tools4U en een werkstraf. Verder wordt geadviseerd om een proeftijd op te leggen met als voorwaarde begeleiding van de jeugdreclassering.
Ter zitting is namens de jeugdreclassering bevestigd dat de verdachte het belangrijk vindt wat anderen van hem denken. Bij de leerstraf Tools4U zal het bespreken van de beïnvloedbaarheid van de verdachte het hoofddoel zijn. Omdat de verdachte de voorwaarden en gemaakte afspraken tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed is nagekomen, is de jeugdreclassering van mening dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest geen enkel doel zal dienen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Gelet op de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering zal de rechtbank echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het reeds ondergane voorarrest. In plaats daarvan wordt een taakstraf in de vorm van een leerstraf opgelegd. Nu de jeugdreclassering en de Raad begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke werkstraf opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1668,- aan materiële schade en een bedrag van € 5500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 545,- , bestaande uit (4 x € 30 =) € 120,- aan daggeldvergoeding en € 425,- voor de beschadigde kleding. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, nu deze niet goed is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie. Subsidiair verwijst de verdediging naar nummers 930 en 931 van de Smartengeldgids, waarbij in een vergelijkbare zaak een bedrag is toegewezen van € 1703,- aan immateriële schade.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is met de officier van justitie en verdediging van oordeel dat alleen de daggeldvergoeding en de kosten voor de beschadigde kleding voor toewijzing in aanmerking komen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op nu bewijsstukken ter onderbouwing ontbreken. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het hieronder genoemde te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 november 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 545,- aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor
de duur van 27 (zevenentwintig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
leerstrafvoor de duur van
20 (twintig) uur, waarbij de verdachte dient deel te nemen aan het leerproject Tools4U Regulier van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze werkstraf groot
80 (tachtig) uurniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 2545,-(
zegge: tweeduizendvijfhonderdvijfenveertig), bestaande uit € 545,- aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat de benadeelde partij het resterende deel van de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2545,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizendvijfhonderdvijfenveertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. van der Stroom, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.C. Enkelaar en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 03 november 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
heeft gestoken in de borst van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 15 november 2018 tot 6 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een snorfiets (merk Riya, type RY50QT-16)
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.